ECLI:NL:RBHAA:2012:BW7660

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/251
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen last onder dwangsom en invordering door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 9 mei 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. gevestigd te [plaatsnaam], en het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die haar was opgelegd wegens het niet voldoen aan de brandveiligheidseisen. De last onder dwangsom was opgelegd op 7 juni 2011, maar eiseres betwistte de ontvangst van deze brief, omdat deze niet aangetekend was verzonden en bovendien een fout in de adressering bevatte. Eiseres stelde dat zij pas op 6 juli 2011, na een verzoek om herverzending, op de hoogte was van de last onder dwangsom. De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan niet aannemelijk had gemaakt dat de last op de juiste wijze was verzonden en dat de termijn voor het indienen van bezwaar pas op 6 juli 2011 was gaan lopen. Hierdoor was het bezwaar van eiseres tijdig ingediend. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van 7 december 2011 en verklaarde het bezwaar ontvankelijk, maar ongegrond voor zover het gericht was tegen de opgelegde last onder dwangsom. De rechtbank herroept het invorderingsbesluit van 21 september 2011, omdat eiseres had aangetoond dat zij aan de last had voldaan binnen de begunstigingstermijn. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 874,00, en diende het griffierecht van € 302,00 aan eiseres te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 - 251
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2012
in de zaak van:
[eiseres] B.V., te [plaatsnaam], eiseres,
(gemachtigde: mr. L.E.D. Tjeertes, advocaat te Amsterdam),
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2011 heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd van € 3.000,00, te verhogen met € 3.000,00 voor elke week dat de overtreding voort duurt, met een maximum van € 9.000,00.
Bij brief van 26 juli 2011 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom en het verbeuren van € 6.000,00 aan dwangsommen.
Bij besluit van 21 september 2011 heeft verweerder medegedeeld tot invordering van de verbeurde dwangsommen over te gaan.
Bij brief van 20 oktober 2011 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit tot invordering van de verbeurde dwangsommen over te gaan.
Bij besluit van 7 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van 26 juli 2011 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding en het bezwaarschrift van 20 oktober 2011 ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 7 december 2011.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 april 2012. Eiseres is met zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Kleij.
2. Overwegingen
2.1 Op 22 oktober 2009 en 6 augustus 2010 heeft verweerder eiseres bij brief laten weten dat zij handelt in strijd met het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit). Op 1 februari 2011 heeft verweerder een controle aangekondigd, waarbij onder meer extra gelet zal worden op “transparantverlichting boven de deuren (…) deze dienen permanent te branden, volgens NEN 6088 en NEN-EN 1838”. Bij inspectie op 29 april 2011 bleek (onder meer) de transparantverlichting te ontbreken. De bevindingen van de inspectie zijn op 2 mei 2011 per brief aan eiseres gezonden, onder de lastgeving om binnen 14 dagen de geconstateerde gebreken te verhelpen. Op 7 juni 2011 is eiseres bij niet aangetekend verzonden brief, waarbij in de adressering een cijfer van de postcode is weggevallen, voornoemde last onder dwangsom opgelegd met een begunstigingstermijn van twee weken. Eiseres betwist deze brief, alsook de brief van 1 februari 2011, te hebben ontvangen. Op 21 juni 2011 heeft er weer een inspectie plaatsgevonden, waarbij eiseres nog steeds niet (volledig) bleek te voldoen aan het vereiste van de transparantverlichting. Bij brief van 23 juni 2011 werd hiervan aan eiseres melding gemaakt. Deze brief werd echter verzonden naar een ander huisnummer (13 in plaats van 31), en werd pas weken later door de ontvanger aan eiseres doorgeleid. Op 28 juni 2011 werd opnieuw bij een inspectie geconstateerd dat eiseres niet (volledig) bleek te voldoen aan het vereiste van de transparantverlichting. Bij brief van 29 juni 2011 werd hiervan aan eiseres melding gemaakt. Ook deze brief werd abusievelijk verzonden naar huisnummer 13 en niet door eiseres ontvangen. Tijdens de inspecties werden geen brieven of bevindingen aan eiseres verstrekt. Op 7 juli 2011 werd geconstateerd dat eiseres niet langer in overtreding was. Op 21 september 2011 heeft verweerder het besluit genomen tot invordering over te gaan. Ten slotte heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.2 Eiseres is van mening dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding ten aanzien van het bezwaar tegen het dwangsombesluit van 7 juni 2011, dat zij ontkent te hebben ontvangen. Dit besluit heeft zij namelijk pas op 6 juli 2011 ontvangen, nadat het op haar verzoek door verweerder werd verzonden. Derhalve is de begunstigingstermijn pas gaan lopen op het moment dat de transparantverlichting (volledig) conform de toepasselijke regelgeving was gerealiseerd, zodat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er dwangsommen zijn verbeurd (van in totaal € 6.000,00). Voor zover er wel dwangsommen zouden zijn verbeurd stelt eiseres zich subsidiair op het standpunt dat er omstandigheden zijn als gevolg waarvan verweerder niet tot invordering dient over te gaan. Ten slotte is eiseres van mening dat de dwangsommen onevenredig hoog zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.3 De rechtbank merkt op dat verweerder geen blijk heeft gegeven artikel 5:39, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te hebben toegepast en zal daarom alsnog – voor zover relevant nu op 20 oktober 2011 ook afzonderlijk bezwaar is gemaakt tegen het invorderingsbesluit – het bezwaar tegen de last onder dwangsom aanmerken als van rechtswege mede te zijn gericht tegen het invorderingsbesluit.
2.4 Naar vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechters, waaronder de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geldt als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres.
Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld (vergelijk ABRvS 10 mei 2011, LJN BQ4617).
2.5 Ter zitting is duidelijk geworden dat verweerder voor de postbezorging gebruik heeft gemaakt van de diensten van Paswerk (een regionale leerwerkorganisatie en re-integratiebedrijf voor diverse doelgroepen). Eiseres heeft vervolgens betoogd dat van de betrouwbaarheid van de postbezorging van Paswerk niet kan worden uitgegaan.
2.6 De rechtbank stelt voorop dat om van het hiervoor geformuleerde bewijsvermoeden uit te gaan (te weten: dat verzonden poststukken ook daadwerkelijk worden bezorgd) voorwaarde is dat de verzender, dus ook het bestuursorgaan, voor de verzending gebruik maakt van de diensten van de wettelijk aangewezen universele postdienst, thans PostNL. Op deze postbezorger rusten enkele bijzondere wettelijke eisen en verplichtingen om de kwaliteit te waarborgen, die op geen enkele andere postbezorger in Nederland rusten. Geen ander postvervoerbedrijf dan PostNL is feitelijk in staat om zes dagen per week in heel Nederland post te bezorgen volgens de thans geldende kwaliteitseisen, aldus de toelichting bij de Aanwijzing verlener universele postdienst 2009 (Stcrt. 2009, 82, p. 2). Nu andere postbezorgers, waaronder Paswerk, niet aan deze hoge wettelijke kwaliteitseisen behoeven te voldoen, kan er niet zondermeer vanuit worden gegaan dat per (niet aangetekende) post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd (vergelijk ABRvS 17 augustus 2011, LJN BR5196 en ABRvS 14 november 2007, LJN BB7822, alsmede: Centrale Raad van Beroep 30 september 2003, LJN AM0355).
2.7 In navolging van de hiervoor genoemde jurisprudentie dient naar het oordeel van de rechtbank voor de vaststelling dat aan de wettelijke voorwaarde voor het aanvangen van de beroepstermijn is voldaan, zowel de verzending als de aanbieding van de zending aan het juiste adres vast te staan dan wel voldoende aannemelijk te zijn gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval niet aannemelijk geworden dat het dwangsombesluit van 7 juni 2011 op het adres van eiseres is bezorgd, nu het niet is verzonden naar het juiste adres. In de adressering ontbreekt immers een cijfer van de postcode. In het geval van verzending door Paswerk kan niet worden aangenomen dat het gebrek in de postcode op adequate wijze is hersteld.
2.8 Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het dwangsombesluit op de juiste wijze (door verzending) op 7 juni 2011 is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41 en artikel 6:8 Awb is de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift tegen dit besluit pas op 6 juli 2011 gaan lopen, de dag nadat het besluit alsnog door verweerder werd verzonden, en ditmaal in goede orde werd ontvangen. Het bezwaar van 26 juli 2011 is derhalve tijdig gemaakt, zodat eiseres hierin ontvankelijk is.
2.9 Voorts brengt de bekendmaking per 6 juli 2011 met zich mee dat de begunstigingstermijn van twee weken van het dwangsombesluit is gaan lopen op de dag na verzending van het besluit, te weten op 6 juli 2011. Uit de controle van 7 juli 2011 blijkt dat eiseres aan de opgelegde last heeft voldaan. Dit wordt door verweerder ook niet betwist. Derhalve heeft verweerder op onjuiste gronden twee dwangsommen van ieder € 3.000,00 verbeurd geacht en vervolgens ingevorderd.
2.10 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, zoals hierna bepaald. Het bezwaar gericht tegen het dwangsombesluit is ontvankelijk maar voor zover gericht tegen de opgelegde last onder dwangsom, ongegrond. Daarbij merkt de rechtbank op, met toepassing van artikel 5:39, eerste lid Awb, dat de gronden van bezwaar tegen het verbeuren van de dwangsommen geacht worden te zijn gericht tegen de invordering. De last als zodanig is terecht opgelegd, dit is bovendien door eiseres ook niet ontkend. Nu eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij al aan de last onder dwangsom had voldaan in de periode dat de begunstigingstermijn nog liep, zal de rechtbank het invorderingsbesluit van 21 september 2011 herroepen.
2.11 De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 7 december 2011;
3.3 verklaart het bezwaarschrift van 26 juli 2011 ontvankelijk en voor zover gericht tegen de opgelegde last onder dwangsom, ongegrond;
3.4 verklaart het bezwaarschrift van 26 juli 2011 voor zover gericht tegen het invorderingsbesluit alsmede het bezwaar van 20 oktober 2011 gegrond en herroept het primaire besluit van 21 september 2011;
3.5 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,00, te betalen aan eiseres;
3.6 gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 302,00 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2012.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.