ECLI:NL:RBHAA:2012:BW9625
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.J. Udo de Haes
- Rechtspraak.nl
Interpretatie van een vaststellingsovereenkomst in het kader van bedrijfshuur en finale kwijting
In deze zaak, die voor de Rechtbank Haarlem werd behandeld, ging het om een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de nakoming van huurovereenkomsten na ontruiming van bedrijfspanden door de huurder. De verhuurder vorderde onder meer de nakoming van de huurovereenkomsten, terwijl de huurder zich beriep op een vaststellingsovereenkomst die in het kader van een kort geding was gesloten. Deze overeenkomst hield in dat partijen elkaar finale kwijting verleenden, onder de voorwaarde dat er een huurovereenkomst tot stand zou komen tussen de verhuurder en een nieuwe huurder.
De huurder stelde dat deze voorwaarde was vervuld, omdat er een huurovereenkomst was getekend door een derde partij. De verhuurder betwistte echter dat aan de voorwaarde was voldaan, omdat de huurovereenkomst niet was tot stand gekomen zoals oorspronkelijk bedoeld. De kantonrechter oordeelde dat bij de uitleg van de vaststellingsovereenkomst niet alleen de taalkundige betekenis van de bepalingen van belang was, maar ook de redelijke verwachtingen van partijen en de omstandigheden van het geval.
De kantonrechter concludeerde dat de voorwaarde in de vaststellingsovereenkomst was vervuld, waardoor de huurder niet meer door de verhuurder kon worden aangesproken met betrekking tot de huurovereenkomsten. De vordering van de verhuurder werd afgewezen. De proceskosten werden aan de verhuurder opgelegd, aangezien deze in het ongelijk was gesteld. Dit vonnis benadrukt het belang van de juiste interpretatie van vaststellingsovereenkomsten en de rol van redelijkheid en billijkheid in dergelijke geschillen.