RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
zaak-/rekestnr.: 189738 / FA RK 12-514
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 12 juni 2012
[naam moeder],
wonende te [plaats],
hierna ook te noemen: de vrouw of de moeder,
advocaat mr. E.D. Mensing van Charante, kantoorhoudende te Amsterdam,
[naam vader],
wonende te [plaats],
hierna ook te noemen: de man of de vader,
advocaat mr. I.M. Borggreve, kantoorhoudende te Amsterdam.
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder van 10 februari 2012 ingekomen op dezelfde datum;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 13 april 2012;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vader van 13 april 2012 ingekomen op 17 april 2012,
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 24 april 2012;
- de brief van de advocaat van de moeder van 2 mei 2012;
- de brief van de advocaat van de vader van 3 mei 2012.
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 april 2012 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. E.D. Mensing van Charante en de vader door mr. I.M. Borggreve.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren de minderjarige [naam]:
- [naam minderjarige], geboren op [datum] 2003 in de gemeente [plaats].
De vader heeft de minderjarige erkend. De moeder heeft van rechtswege het gezag over de minderjarige.
2.3 Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2008 is een omgangsregeling vastgesteld. Voor zover van belang is bepaald dat met ingang van 1 juni 2009 de vader de minderjarige één keer per twee weken bij zich zal hebben van vrijdagmiddag na school tot en met zondag 17.00 uur. De overdracht zal – voor zover deze niet op school op vrijdag plaatsvindt – plaatsvinden op het station [plaats]. De vakanties en de feestdagen dienen vanaf 2010 bij helfte tussen de vader en de moeder te worden verdeeld.
2.4 Bij kort geding vonnis is door de Voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem op 22 juli 2011 voor zover van belang als invulling van de vakantieregeling bepaald dat omgang tussen de man en [naam minderjarige] plaats zal vinden van 22 juli 2011 vanaf 10.00 uur tot en met 28 juli 2011 tot 17.00 uur, alsmede van 4 augustus 2011 vanaf 10.00 uur tot en met 10 augustus 2011 tot 17.00 uur, onder betaling van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de moeder hier niet aan voldoet.
2.5 Bij kort geding vonnis van 23 februari 2012 is door de Voorzieningenrechter van deze rechtbank bepaald dat de omgang tussen de man en [naam minderjarige] plaats zal vinden van maandag 27 februari 2012 vanaf 9.00 uur tot en met zondag 4 maart 2012 tot 17.00 uur, onder betaling van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de moeder hier niet aan voldoet. De reconventionele vordering van de vrouw om de door de bodemrechter bepaalde omgangsregeling te schorsen is afgewezen en de vrouw is veroordeeld in de proceskosten.
De vrouw heeft wijziging verzocht van de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: omgangsregeling) zoals deze bij de eerdergenoemde beschikking van 26 november 2008 is vastgesteld op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de vader en [naam minderjarige] één keer per drie weken omgang met elkaar hebben van vrijdagmiddag na school tot en met zondag 17.00 uur waarbij de overdracht op zondag zal plaatsvinden op station [plaats].
Tevens heeft de vrouw verzocht te bepalen dat [naam minderjarige] 75% van de schoolvakanties bij zijn moeder doorbrengt en 25% bij zijn vader, waarbij [naam minderjarige] – in de vakanties die langer dan een week duren – maximaal 5 dagen aaneengesloten bij zijn vader is.
4 Verweer en zelfstandig verzoek
4.1 De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd en tot afwijzing geconcludeerd.
Hij heeft de rechtbank in afwijking van de huidige regeling verzocht te bepalen dat de overdracht van [naam minderjarige] zal plaatsvinden op vrijdag om 12.00 uur, waarbij de man [naam minderjarige] van school haalt en de vrouw op zondag om 16.00 uur het kind ophaalt van het station [plaats B].
Tevens heeft de man verzocht te bepalen dat de man vervangende toestemming krijgt van de rechtbank om samen met [naam minderjarige] de vakantie in het buitenland te mogen doorbrengen.
4.2 Tevens heeft de man de rechtbank verzocht hem samen met de vrouw te belasten met het gezag over de minderjarige.
4.3 De vrouw heeft zich verzet tegen de door de man verzochte omgangsregeling en het verzochte gezamenlijke gezag.
ten aanzien van de gezagswijziging
5.1 De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 1:253c, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek volgt dat het verzoek van de man om hem mede te belasten met het ouderlijk gezag slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2 De vrouw heeft daartoe gesteld dat de communicatie tussen partijen dusdanig verstoord is dat het maar de vraag is of dat ooit nog zal normaliseren. De vrouw stelt dat haar vertrouwen in de man tot een absoluut dieptepunt is gedaald gezien de houding van de man op de laatste ontwikkelingen en zijn reactie op de signalen van [naam minderjarige].
5.3 Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen de vrouw hieromtrent heeft gesteld en toegelicht onvoldoende om tot de conclusie te komen dat aan het wettelijk criterium zoals hiervoor weergegeven is voldaan. Weliswaar is, zoals de vader ook heeft toegegeven, sprake van een zeer gebrekkige communicatie en een verstoorde relatie tussen de ouders doch dat is op zichzelf niet voldoende om tot afwijzing te concluderen. Ook de omstandigheid dat partijen reeds jarenlang diepgaand verdeeld zijn over de vraag hoe aan de omgang tussen vader en [naam minderjarige] vorm en inhoud moet worden gegeven leidt niet tot de conclusie dat aan vader op gelijkwaardige wijze als de moeder de gezagsuitoefening in het belang van [naam minderjarige] zou moeten worden onthouden. Overige feiten of omstandigheden die een onaanvaardbaar risico zou meebrengen dat [naam minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders - zoals een gegronde vrees dat de vader misbruik of oneigenlijk gebruik zou maken van zijn bevoegdheid - zijn niet gesteld of gebleken. Met name bestaat er geen objectieve grond voor de vrees dat de vader bij het uitoefenen van ouderlijk gezag niet in het belang van [naam minderjarige] zal handelen. Het verzoek van de vader zal daarom in zoverre worden toegewezen.
ten aanzien van de omgangsregeling
5.4 Partijen verschillen diepgaand van mening over de oorzaken van de spanning die de omgang bij de minderjarige teweegbrengt, waarbij de vader wijst op de gebrekkige communicatie tussen partijen en de moeder meent dat de oorzaak ligt in de wijze waarop de vader contact onderhoudt met de minderjarige gedurende de omgang.
5.5 De rechtbank heeft, gelet op hetgeen uit het dossier blijkt en ter zitting naar voren is gekomen, in antwoord op de vraag of en in hoeverre er wijziging dient te komen van de door de rechtbank Amsterdam getroffen regeling behoefte aan een onderzoek naar het gezinssysteem door een onafhankelijke deskundige. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het kader van de eerdere bodemprocedure reeds een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming heeft plaatsgevonden en uit het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat een hernieuwd onderzoek door de Raad thans geïndiceerd is. Tevens neemt de rechtbank in overweging dat in een eerder stadium ook mediation is beproefd. Dit heeft er tot op heden niet toe geleid dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen over de wijze waarop de omgang - bezien vanuit het belang van de minderjarige - het beste vorm en inhoud zou dienen te krijgen.
5.6 Voor zover de moeder heeft betoogd dat mevrouw [naam], die als kindertherapeut door haar is ingeschakeld, als deskundige zou kunnen worden benoemd gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij. Nu de vader niet is betrokken bij het door haar reeds eerder verrichte onderzoek kan zij in deze kwestie niet (meer) gekwalificeerd worden als objectief en onafhankelijk. Bovendien beschikt mevrouw [naam] niet over de door de rechtbank noodzakelijk geoordeelde expertise om onderzoek te verrichten op de hieronder nader te formuleren vragen.
5.7 De rechtbank zal, gehoord partijen, mevr. drs. I.G.R Henar, [adres], benoemen als deskundige. Zij heeft zich bereid heeft verklaard deze benoeming te aanvaarden. Bij het door de deskundige uit te voeren onderzoek en uit te brengen rapportage dienen de navolgende vragen aan de orde te komen:
a. Hoe was en is de relatie tussen de ouders onderling?
b. Hoe is de conflicthouding van ouders ten opzichte van elkaar en in hoeverre zijn zij in staat het eigen aandeel in het ontstaan en voortduren van de conflicten te onderkennen?
c. Wat is de weerslag van de relatie en de conflicthouding van de ouders op het kind van partijen (geweest)?
d. Welke gevolgen zou dit bij het ongewijzigd blijven hiervan op termijn voor het kind kunnen hebben?
e. Zijn de ouders gevoelig voor interventies met als doel de communicatie en conflictstijl in positieve zin te veranderen?
f. Hoe is de relatie van het kind met respectievelijk de moeder en de vader (met speciale aandacht voor hechting en loyaliteit)?
g. Wat zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van respectievelijk de moeder en de vader?
h. In hoeverre is de moeder respectievelijk de vader in staat het kind ruimte te bieden voor een relatie dan wel een omgangsregeling met de andere ouder?
i. In hoeverre kan hierbij het sociale netwerk van ieder van de ouders hierin een rol spelen?
j. Wat zijn de belangrijkste oorzaken van de spanningen die de omgang bij het kind teweegbrengt?
k. Op welke manier zouden die spanningen verminderd kunnen worden?
l. Wat voor gevolgen zou dat moeten hebben voor de omvang, de duur en de frequentie zowel voor de periodieke regeling als voor de vakantieregeling?
m. In hoeverre kan de moeder dan wel de vader bijdragen aan het verminderen van de negatieve gevolgen of problemen die het kind heeft in verband met de omgang?
n. Is er begeleiding of ondersteuning voor (een van) de beide ouders en/of het kind bij de invulling van de omgang of in ruimere zin noodzakelijk of gewenst en zo ja, welke begeleiding of ondersteuning zou dat moeten respectievelijk kunnen zijn?
o. Zijn er vanuit het onderzoek aspecten naar voren gekomen die meegenomen moeten worden bij de afweging hoe een omgangsregeling met de niet-verzorgende ouder het beste vastgesteld kan worden?
p. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van het kind en in het bijzonder in relatie tot omgang?
5.8 De rechtbank zal bepalen dat de benoemde deskundige binnen haar expertise vrij is de wijze van haar onderzoek(smethode) te bepalen, met dien verstande dat de minderjarige zelf door de deskundige bij het onderzoek zal worden betrokken en dat overigens de beide ouders op gelijkwaardige wijze worden gehoord en geïnformeerd over en betrokken bij de aanpak en de uitvoering van het onderzoek. De rechtbank gaat ervan uit dat beide partijen hun medewerking zullen verlenen aan de deskundige onder meer door het verstrekken van de nodige informatie en dat zij in het belang van het onderzoek zich zullen richten naar de aanwijzingen die de deskundige in het belang van de minderjarige en de uitvoering van het onderzoek noodzakelijk oordeelt.
5.9 Met betrekking tot de kosten van dit deskundig onderzoek overweegt de rechtbank als volgt. Het voorschot op de kosten bedraagt € 5.000,-. Beide partijen zullen voorlopig belast worden met de helft van het voorschot, zijnde € 2.500,-. In de eindbeschikking zal de rechtbank echter een definitieve beslissing nemen over de verdeling van de kosten van de deskundige. Daarbij zal rekening gehouden kunnen worden met de opstelling en medewerking van ieder van partijen aan dit onderzoek en het verdere verloop van de procedure.
Mocht tijdens het onderzoek aan de deskundige blijken dat het bedrag dreigt te worden overschreden, dan gaat de rechtbank er van uit dat de deskundige tijdig hierover met de rechtbank in overleg zal treden.
5.10 De rechtbank ziet onvoldoende redenen om vooruitlopend op de bevinding en advies van de deskundige tijdelijk wijziging te brengen in de thans geldende omgangsregeling.
Voor de vader is het wellicht bezwaarlijk, maar niet onmogelijk om de overdracht in [plaats] te laten plaatsvinden. Gegeven de gespannen situatie is het van belang dat er voorlopig zo min mogelijk wijzigt aan de omgangsregeling zoals die thans geldt.
Hangende het onderzoek van de deskundige neemt de rechtbank geen beslissing over het verzoek van de vader met betrekking tot vakanties in het buitenland. De vader heeft zijn verzoek op dit punt niet nader onderbouwd. Evenmin heeft hij aangegeven welke vakantie hem precies voor ogen staat, zodat in dit stadium een afweging wat het meest in het belang van [naam minderjarige] is bezwaarlijk kan worden gemaakt.
5.11 Wel overweegt de rechtbank in het kader van een voorlopig oordeel en in afwachting van het onderzoek dat het van belang is dat de vader in staat wordt gesteld om op regelmatige basis zelf contact te onderhouden met school. Dit volgt ook uit het uitoefenen van het gezamenlijk gezag, zoals eerder overwogen. Daarbij benadrukt de rechtbank overigens wel dat deze contacten, zowel voor de vader als de moeder, zich dienen te beperken tot informatie over [naam minderjarige] en dat partijen op geen enkele wijze de school betrekken in de rechtsstrijd die al jarenlang tussen hen gaande is.
5.12 Waar het gaat om de wijze van communicatie tussen partijen gaat de rechtbank er van uit dat beide partijen op gelijkwaardige wijze van telefoon, sms en e-mail contact gebruik zullen maken. Ook hierbij zal gelden dat deze contacten beperkt zullen blijven tot zakelijk contact betreffende [naam minderjarige]. Bij voorkeur dient geen informatie overdracht plaats te vinden in de aanwezigheid van [naam minderjarige].
Dit geldt zolang de deskundige niet anderszins adviseert.
6.1 Belast de man en de vrouw met het gezamenlijk gezag over de minderjarige [naam]:
- [naam minderjarige], geboren op [datum] 2003 in de gemeente [plaats].
6.2 Benoemt tot deskundige mevr. drs. I.G.R Henar, [adres] en verzoekt haar met inachtneming van de hiervoor onder overweging 5.7 geformuleerde vragen, schriftelijk en met redenen omkleed aan de rechtbank te rapporteren.
het voorschot
6.3 Bepaalt dat partijen ieder de helft van het voorschot van € 5.000,-, zijnde € 2.500,- dienen over te maken op rekeningnummer 56.99.90.629 ten name van MvJ Arrondissement Haarlem onder vermelding van "voorschot deskundigenrapport" en het zaak- en rolnummer, en wel binnen drie weken na dagtekening van deze beschikking.
6.4 Bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking en de daarbij horende processtukken aan de deskundige zal zenden.
6.5 Bepaalt dat de deskundige in het kader van haar onderzoek met de ouders en met Djedi een of meerdere gesprekken zal hebben en zo dit niet mogelijk is, met opgaaf van de redenen van het achterwege blijven daarvan.
6.6 Bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat de partijen door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken.
6.7 Bepaalt dat de deskundige het onderzoek niet behoeft aan te vangen voordat de kosten door partijen zijn voldaan.
6.8 Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
6.9 Houdt de beslissing over de wijziging van de omgangsregeling aan tot 22 januari 2013 PRO FORMA.
6.10 Bepaalt dat de deskundige uiterlijk op 18 december 2012 de rechtbank schriftelijk zal rapporteren over het verloop en de resultaten van haar onderzoek.
6.11 Verzoekt de advocaten van partijen uiterlijk op 8 januari 2013 schriftelijk te reageren op het rapport van de deskundige.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Udo de Haes, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Gruijters-Clardij, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2012.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.