ECLI:NL:RBHAA:2012:BX0510

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
187046 - JU RK 11-1293
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 13 maart 2012 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die onder toezicht is gesteld. De Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, vertegenwoordigd door de William Schrikker Stichting, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarige, geboren in 2010, die momenteel in een pleeggezin verblijft. De ouders van de minderjarige, die zich verzetten tegen de verlenging, hebben aangegeven dat zij bereid zijn om mee te werken aan de voorwaarden van de Stichting om hun dochter weer bij hen te laten wonen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn gebleken om daadwerkelijk mee te werken aan de hulpverlening die hen is aangeboden. De ouders hebben onvoldoende contact onderhouden met de gezinsvoogd en hebben niet adequaat gereageerd op de hulpverlening. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige, die mogelijk te maken heeft met hechtingsproblematiek. De rechtbank heeft daarom besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 28 januari 2013, omdat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Civiel
familie- en jeugdrecht
verlenging machtiging uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling
zaak-/rekestnr.: 187046 / JU RK 11-1293
beschikking van de meervoudige kamer van 13 maart 2012
naar aanleiding van een verzoek van
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming, locatie Haarlem, namens deze de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Diemen,
hierna te noemen: de Stichting,
strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling en tot verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige:
- [naam minderjarige], geboren op [datum] 2010 in de gemeente [plaats],
roepnaam [naam],
verblijvende in een pleeggezin,
kind van
[naam moeder], wonende in [plaats],
hierna te noemen: de moeder,
en
[naam vader], wonende in [plaats],
hierna te noemen: de vader.
Het gezag over de minderjarige wordt uitgeoefend door de ouders.
1 Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van 13 januari 2012 en de daarin vermelde stukken;
- de brief, met bijlage, van de Stichting van 31 januari 2012.
1.2 Het verzoek behandeld op de zitting met gesloten deuren van 2 februari 2012.
Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. E.M. van Hemert;
- de Stichting, vertegenwoordigd door mevrouw L.S. Prins.
2 Feiten en omstandigheden
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 januari 2011 is deze minderjarige onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling thans nog voortduurt tot 28 januari 2013.
Bij beschikking van de kinderrechter van 14 november 2011 is machtiging verleend de minderjarige uit huis te plaatsen. Bij beschikking van 13 januari 2012 is de machtiging verlengd tot 28 april 2012 en is het verzoek van de Stichting om de uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, voor het overige aangehouden.
3 Beoordeling
3.1 Aan de orde is de vraag of de uithuisplaatsing van [naam minderjarige] verlengd moet worden tot 28 januari 2013.
3.2 Mede op basis van de conclusies die de gedragswetenschapper heeft getrokken uit het voorafgaand aan de zitting door de Stichting overgelegde “Observatieverslag Crisisunit”, handhaaft de Stichting het verzoek.
De Stichting stelt dat de ouders na de zitting van 13 januari 2012 geen contact hebben opgenomen met de gezinsvoogd om te informeren hoe het met de minderjarige gaat; ook niet tijdens een door de gezinsvoogd georganiseerd begeleid bezoek tussen de moeder en [naam dochter] (de uit een andere relatie van de moeder geboren dochter). De ouders zijn niet altijd bereikbaar en reageren niet als de Stichting contact met hen zoekt.
Er is eenmaal per drie weken contact tussen de ouders en [naam minderjarige]; op verzoek van de vader heeft het laatste contact plaatsgevonden in de nieuwe woning van de ouders.
De Stichting wil onderzoeken of bij de minderjarige sprake is van een hechtings- of een ontwikkelingsstoornis, omdat er zorgen zijn over haar zwakke en matte houding. Opvallend in dit verband is dat [naam minderjarige] geen emotionele reactie vertoont als zij haar ouders ziet.
De Stichting handhaaft haar standpunt dat sprake is van een perspectief biedende uithuisplaatsing. De ouders hebben inmiddels wel een nieuwe woning, die keurig is ingericht en voorzien van een kinderkamer, maar die omstandigheid is geen reden de uithuisplaatsing ongedaan te maken. De grond voor de uithuisplaatsing was en is nog steeds het niet openstaan voor hulpverlening. De ouders geven wel aan dat zij bereid zijn mee te werken, maar uit alles is gebleken dat zij niet in staat hun wil om te zetten in daden en daadwerkelijk mee te werken aan de noodzakelijke hulpverlening.
3.3 De ouders verzetten zich tegen de verlenging van de uithuisplaatsing. Zij willen dat hun dochter weer bij hen thuis wordt geplaatst.
Volgens de moeder heeft de Stichting haar nooit direct telefonisch benaderd, maar is contact gezocht met haar moeder. De moeder is bereid mee te werken aan alle voorwaarden die de Stichting stelt om de minderjarige weer bij haar te laten wonen. De moeder is het niet eens met de conclusie van de Stichting dat de minderjarige geen emotionele reactie vertoont als zij bij haar is. Door de uithuisplaatsing ziet de minderjarige haar moeder heel weinig, terwijl zij voor de uithuisplaatsing erg aan haar gehecht was. De moeder zorgde altijd voor haar dochter en is ook in staat om samen met de vader de zorg voor de minderjarige weer op zich te nemen. De vader heeft nachtdiensten. Hij komt ’s morgens vroeg thuis en blijft wakker als de moeder ’s morgens haar werk al [baan] uitoefent.
3.4 De raadsman van de ouders is van mening dat de Stichting uitgaat van de verkeerde premissen. Door eerdere negatieve ervaringen met hulpverleners, is de moeder erg wantrouwend geworden tegen de Stichting. Daarom hebben de ouders niet altijd naar waarheid gesproken over hun werkelijke woon-/verblijfplaats. De ouders zijn van mening dat er geen wezenlijke zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige zijn. Bij het consultatiebureau is slechts wat overgewicht bij Shania geconstateerd. De Stichting heeft nog steeds niet het rapport van het Consultatiebureau bij de rapportage betrokken. De ouders hebben inmiddels een nieuwe woning met een kinderkamer betrokken.
De Stichting betrekt in deze procedure ten onrechte de problematiek rond het andere uit huis geplaatste kind van de moeder.
Door de uithuisplaatsing te laten voortduren, ontstaat zeker een hechtingsstoornis en een onomkeerbare situatie. Omdat de ouders er alles aan gedaan hebben om de uithuisplaatsing ongedaan te maken, wordt verzocht het verzoek af te wijzen.
Door de ondertoezichtstelling is er voldoende waarborg om de minderjarige en de ouders te begeleiden.
3.5 De rechtbank overweegt dat aannemelijk is geworden dat voordat tot uithuisplaatsing werd overgegaan, de Stichting geprobeerd heeft alle mogelijke hulp in te zetten om een dergelijke maatregel te voorkomen. Vanaf de aanvang van de ondertoezicht-stelling lijkt de ouders voldoende perspectief te zijn geboden om hen bij de opvoeding en de verzorging van de minderjarige te begeleiden, maar gebleken is dat zij niet bereid waren hieraan mee te werken. Het was voor hulpverleners soms erg moeilijk contact met de moeder te krijgen; zij haakt af bij “moeilijke” vragen en antwoordt niet altijd. Ook is het voor de moeder moeilijk afspraken na te komen. Wanneer zij daarop wordt aangesproken, wordt zij boos. Geprobeerd is de vader meer bij de verzorging en opvoeding te betrekken, maar hij bleek niet in staat de moeder te stimuleren mee te werken met de hulpverleners.
Uit het Observatieverslag van de Crisisunit van 2 januari 2012, blijkt dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige. Het lijkt erop dat zij onvoldoende basisveiligheid heeft gehad, waardoor een onvoldoende veilige hechting tot stand is gekomen. Dit uit zich in een wat vlakke, matte en neutrale uitstraling en een over het algemeen vlakke emotie en een matige gerichtheid op de vaste opvoeder.
Mede gelet op de nog jonge leeftijd van de minderjarige moet niet worden gewacht met het zoeken naar de juiste zorg en hulverlening. Het onderzoek naar de vraag of bij de minderjarige sprake is van hechtingsproblematiek of zwakbegaafdheid zal op de kortst mogelijke termijn moeten plaatsvinden, omdat op basis van de uitkomst daarvan de juiste hulp kan worden ingezet.
Gelet op het verleden acht de rechtbank aannemelijk dat de ouders onvoldoende in staat zijn mee te werken aan de door de Stichting te bieden hulpverlening.
3.6 Omdat de rechtbank de gronden voor uithuisplaatsing onverkort aanwezig acht, zal het verzoek tot verlenging van de machtiging worden toegewezen voor de verzochte termijn.
4 Beslissing
De rechtbank:
4.1 Verlengt de duur van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleeggezin waarvan het adres bekend is bij de Stichting, met ingang van 28 april 2012 tot
28 januari 2013.
Deze machtiging tot uithuisplaatsing blijft van kracht zolang er een geldend indicatiebesluit is dat strekt tot uithuisplaatsing.
4.2 Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.L. Diender, R.A. Otter en C.A.M. van de Rest-van der Heijden, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2012.
Tegen deze beschikking kan door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze aan hen op andere wijze bekend is geworden.