uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juni 2012
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk,
verweerder,
derde partij,
samenwerkingsverband Bouwbedrijf Gerrits & Sinnige B.V. en Bouwbedrijf Neuteboom B.V.,
gevestigd te [plaats].
Bij besluit van 9 augustus 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiser om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 24 november 2011 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van oktober 2011 van de Commissie bezwaarschriften, Kamer Algemene Zaken (bezwaaradviescommissie).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 mei 2012, alwaar eiser is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. T.H.M.J. van der Geest-Beentjes en mr. M. van der Fluit, beiden werkzaam bij de gemeente Heemskerk. Namens de derde partij zijn verschenen [naam] en [naam ]. Voorts is verschenen [naam] van het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur.
2.1 De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser heeft sinds 11 mei 2006 de eigendom van de onroerende zaak op het perceel [locatie]. Bij brief van 25 augustus 2010 heeft eiser verzocht om een tegemoetkoming in de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het besluit van 10 juni 2008, waarbij vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor de bouw van 13 woningen op het perceel [locatie] kavels [#] tot en met [#], gelegen ten noorden van de woning van eiser. Verweerder heeft de aanvraag ter advisering voorgelegd aan het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (het Kenniscentrum), dat op 11 juli 2011 advies heeft uitgebracht. Het Kenniscentrum is tot de conclusie gekomen dat weliswaar sprake is van een planologische verslechtering, maar dat deze geheel voorzienbaar was. Dit advies heeft verweerder aan het primaire besluit, waarin de aanvraag is afgewezen, ten grondslag gelegd. In bezwaar heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
2.2 Op de onderhavige aanvraag is artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing, nu de aanvraag is ingediend ná 1 juli 2008 en betrekking heeft op een planologische maatregel die dateert van na 1 september 2005.
2.3 Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een vrijstellingsbesluit, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2.4 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat in het bestreden besluit niet wordt ingegaan op zijn bezwaren en dat het bestreden besluit daarmee onvoldoende gemotiveerd is. In het bestreden besluit wordt voor de motivering weliswaar verwezen naar een pleitnota van verweerder, maar die is niet bij het bestreden besluit overgelegd, aldus eiser.
2.5 Ter zitting heeft verweerder toegegeven dat de pleitnota die verweerder heeft overgelegd op de hoorzitting in bezwaar, waarbij eiser niet aanwezig was, niet bij het bestreden besluit was gevoegd. De beroepsgrond van eiser slaagt derhalve. Ingevolge de artikelen 3:47, eerste lid en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt de motivering immers vermeld bij de bekendmaking van het besluit. In het advies van de bezwaaradviescommissie wordt weliswaar ingegaan op de gronden van eiser, maar nu in het advies voor een groot deel wordt verwezen naar de pleitnota van verweerder, kan niet worden gezegd dat de (gehele) motivering bij de bekendmaking van het bestreden besluit is vermeld.
2.6 Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb volledig in stand te laten en overweegt daartoe het volgende.
2.7 Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat slechts sprake is van gedeeltelijke voorzienbaarheid, nu het aantal woningen, de dakopbouwen en balkons, de afstand van de nieuwe woningen tot eisers woning en de toename van parkeerhinder vanwege het ombouwen van de garages tot woonruimte niet voorzienbaar waren.
2.8 De planvergelijking is gemaakt tussen het bestemmingsplan ‘Waterakkers-Lunetten’ (het bestemmingsplan) en de verleende vrijstelling en bouwvergunning van 10 juni 2008. Niet in geschil is dat eiser in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren, nu in het bestemmingsplan (grotendeels) sprake is van een uit te werken bestemming en een daarmee gepaard gaand bouwverbod, zodat onder het oude planologische regime niet zonder meer bebouwing mogelijk was.
2.9 Aan het grootste gedeelte van de gronden waarop de vrijstelling en bouwvergunning betrekking hebben is in het bestemmingsplan de bestemming ‘Woondoeleinden (UW)’ toegekend. Ingevolge artikel 5, onderdeelA, onder 1, van het bestemmingsplan zijn die gronden bestemd voor het bouwen van woningen in gestapelde en niet gestapelde vorm, en de daarbij behorende bijgebouwen, aanbouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en werken, (tuinen, wegen, parkeerplaatsen, straatmeubilair) met dien verstande, dat bebouwing mag plaatsvinden overeenkomstig de rechtskracht verkregen hebbende uitwerking van burgemeester en wethouders van deze bestemming zulks met inachtneming van het bepaalde in de beschrijving in hoofdlijnen. In de beschrijving in hoofdlijnen, onderdeel B van artikel 5, is - voor zover hier relevant - het volgende opgenomen. “De bestemming zal worden gerealiseerd door toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het bepaalde in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Als uitgangspunt voor de uitwerking van de bestemming zal gelden dat gestreefd wordt naar een gedifferentieerde bebouwing, waarbij ruimte zal zijn voor vrijstaande, aaneengebouwde woningen in verschillende dichtheden per hectare, zoals op de plankaart staat aangegeven. Hierbij zullen 3 verschillende categorieën te onderscheiden zijn:
1. Woningen in niet-gestapelde vorm; maximaal 3 bouwlagen met de daarbij behorende gebouwde voorzieningen, zoals een garage, berging, aanbouw. Er mogen tussen de 20 en 30 woningen per hectare worden gebouwd met een maximale goot-/boeideelhoogte van 5.70 m. De nokhoogte bedraagt maximaal 9.30 m, tenzij op de plankaart anders is aangegeven.
2. Woningen in niet-gestapelde vorm in ten hoogste 3 bouwlagen met de daarbij behorende voorzieningen als bij B-1. Er mogen tussen de 30 en 45 woningen per hectare worden gebouwd met een maximale goot-/boeideelhoogte van 9.00 m. De nokhoogte mag maximaal 12.00 m bedragen, tenzij op de plankaart anders is aangegeven.
3. Woningen in gestapelde vorm in ten hoogste 5 bouwlagen met de daarbij behorende voorzieningen als bij B-1. Er mogen tussen de 60 en 85 woningen per hectare worden gebouwd. In dit gebied mogen de woningen uitsluitend in gestapelde vorm worden gebouwd met een maximale goot-/boeideelhoogte van 16.00 m. De nokhoogte mag maximaal 16.00 m bedragen. Zowel bij de categorieën B-1, B-2 als B-3 dienen mogelijkheden aanwezig te zijn voor het benutten van de zonne-energie, door hiervoor voorzieningen te doen treffen op de daken. Bij de hoogtebepalingen zal hiermee rekening gehouden dienen te worden.”
Aan een klein gedeelte van de gronden waarop de vrijstelling en bouwvergunning betrekking hebben zijn in het bestemmingsplan de bestemmingen ‘Vrijstaande woning’, ‘Erf’ en ‘Tuin’ toegekend. Niet in geschil is dat zonder de verleende vrijstelling op dit gedeelte één woning zou kunnen worden gebouwd.
2.10 Met de vrijstelling en bouwvergunning van 9 juni 2008 wordt de bouw van dertien woningen, waarvan vier twee-onder-een-kapwoningen en negen aaneengesloten gebouwde woningen, mogelijk gemaakt. Het projectperceel heeft een totale oppervlakte van 4.000 m2. De twee-onder-een-kapwoningen hebben een bouwhoogte van 8,9 m en een garage/berging afgedekt met een schuine kap met een goot- en bouwhoogte van 2,58 m en 3 m. De aaneengeschakelde woningen hebben een goothoogte van circa 5,9 m en de meeste woningen hebben een bouwhoogte van circa 6,5 m, en een plat afgedekte berging met een hoogte van 2,65 m. De eindwoning aan de [locatie] heeft een bouwhoogte van 8,9 m met eveneens een berging van 2,65 m hoog. De bebouwde oppervlakte bedraagt circa 1.000 m2.
2.11 In zijn advies heeft het Kenniscentrum geoordeeld dat de bouw van woningen voorzienbaar was ten tijde van het in eigendom verkrijgen van de woning door eiser op 11 december 2006. Op die peildatum gold immers het bestemmingsplan dat woonbebouwing op het perceel in het vooruitzicht stelde. Eiser diende op basis daarvan rekening te houden met maximaal dertig woningen per hectare op het hiervoor genoemde grootste gedeelte van het plangebied. Voor het gehele plangebied betekent dit dat rekening gehouden diende te worden met 11,6 woningen. Dat uiteindelijk één woning meer is gerealiseerd met de vrijstelling en bouwvergunning, betekent volgens het Kenniscentrum niet dat de voorzienbaarheid geheel of gedeeltelijk zou ontbreken. Het Kenniscentrum concludeert dat de schadefactoren die leiden tot een planologische verslechtering zich ook – en in minimaal gelijke mate – konden voordoen op grond van hetgeen middels de uit te werken bestemming kon worden voorzien.
2.12 De rechtbank is in lijn met het advies van het Kenniscentrum van oordeel dat het bouwplan dat mogelijk is gemaakt met de vrijstelling en bouwvergunning van 10 juni 2008 niet zozeer afwijkt van hetgeen eiser op grond van het bestemmingsplan kon voorzien, dat dat betekenis heeft voor de voorzienbaarheid. Het bestemmingsplan geeft een algemene omschrijving met richtlijnen. Dat er uiteindelijk 13 woningen in plaats van 11,6 woningen zijn gerealiseerd, wijkt niet zodanig af dat geconcludeerd moet worden dat het bouwplan dat met de vrijstelling mogelijk is gemaakt voor eiser niet voorzienbaar was. Voorts is de omschrijving van het bestemmingsplan dusdanig algemeen dat eiser rekening diende te houden met de mogelijkheid dat de woningen zouden worden voorzien van een dakopbouw en/of balkons. Het betoog van eiser dat hij op grond van een VNG-richtlijn binnen een afstand van 30 meter tot de school geen woningen hoefde te verwachten, slaagt niet. De VNG-richtlijn doet geen afbreuk aan de voorzienbaarheid, nu dit geen wetgeving in materiële zin is en eiser daaraan derhalve geen rechten kan ontlenen. De door eiser genoemde omstandigheid dat de parkeerhinder is toegenomen als gevolg van het in gebruik nemen van garages als woonruimte, is geen gevolg van de planologische wijziging. Tot slot stelt de rechtbank vast dat eiser de door hem tijdens de zitting naar voren gebrachte stelling dat er ten tijde van de aankoop van zijn woning beleidsvoornemens waren op grond waarvan hij mocht aannemen dat de planologische ontwikkeling van het plangebied op een voor hem minder nadelige wijze zou plaatsvinden dan in het bestemmingsplan wordt voorgestaan, niet aannemelijk heeft gemaakt.
2.13 Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:47 van de Awb. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van dit besluit volledig in stand laten.
2.14 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Proceskosten worden vastgesteld aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn eigen belangen heeft behartigd, zodat geen sprake is van door een derde verleende rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 mei 1999 (LJN: AN6043). Voorts is niet gebleken dat eiser voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 24 november 2011;
3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit volledig in stand blijven;
3.4 gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 152,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L. Beijen, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. C.E. Heyning-Huydecoper en mr. W.J. van Brussel, leden, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.