ECLI:NL:RBHAA:2012:BX2062

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/4513
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.J. van Brussel
  • J.M. Janse van Mantgem
  • L. Beijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na bestuurlijke lus inzake planschadevergoeding en geluidszones in het Aanwijzingsbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 9 juli 2012 uitspraak gedaan in een geschil over planschadevergoeding. Eiser, vertegenwoordigd door mr. C.J.J. Hartendorf, had beroep ingesteld tegen besluiten van de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol. Het primaire besluit van 25 januari 2011 kende eiser een planschadevergoeding toe van € 14.000,-, maar dit werd door de besliscommissie in besluit I van 8 juli 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde in een tussenuitspraak dat de besliscommissie ten onrechte had gesteld dat de woning van eiser zich niet in een geluidszone bevond en dat er geen beslissing was genomen op de aanvraag van eiser om schadevergoeding wegens beperking van de bouwmogelijkheden door het Luchthavenindelingsbesluit van 20 februari 2003 (Lib 2003).

Na de tussenuitspraak heeft de besliscommissie het gebrek hersteld door in besluit II van 23 april 2012 eiser alsnog een vergoeding van € 1.050,- toe te kennen op grond van het Aanwijzingsbesluit. De rechtbank oordeelde dat de besliscommissie op goede gronden had geweigerd eiser een vergoeding toe te kennen wegens beperking van de bouwmogelijkheden op zijn perceel. Eiser betoogde dat de korting van 50% wegens normaal maatschappelijk risico onterecht was toegepast, maar de rechtbank verwierp deze beroepsgrond.

De rechtbank concludeerde dat de besliscommissie het geconstateerde gebrek op juiste wijze had hersteld en dat het beroep tegen besluit I gegrond was, terwijl het beroep tegen besluit II ongegrond werd verklaard. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.092,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 4513
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2012
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. C.J.J. Hartendorf,
tegen:
de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol,
verweerster,
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerster op grond van de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap luchthaven Schiphol aan eiser een planschadevergoeding toegekend van € 14.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 29 april 1999.
Bij besluit van 8 juli 2011 (besluit I) heeft verweerster het door eiser hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen besluit I beroep ingesteld.
Eiser heeft nog nadere stukken toegezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 januari 2012, alwaar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerster is verschenen mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter van de besliscommissie.
Bij tussenuitspraak van 10 februari 2012 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerster in de gelegenheid gesteld om binnen tien weken na verzending de gebreken in besluit I te herstellen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen.
Bij besluit van 23 april 2012 (besluit II) heeft verweerster een nieuw besluit op bezwaar genomen en eiser alsnog een vergoeding van € 1.050,- toegekend.
Bij brief van 21 mei 2012 heeft eiser zijn zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren gebracht.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.
2. Overwegingen
2.1 In de tussenuitspraak heeft de rechtbank beslist op de beroepsgronden van eiser tegen besluit I. Het beroep van eiser tegen besluit I is gegrond, omdat:
- verweerster zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de woning van eiser zich onder het vierbanenstelsel volgens het besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat van 23 oktober 1996 (het Aanwijzingsbesluit) niet in een geluidszone bevindt (2.13 van de tussenuitspraak);
- in dit besluit ten onrechte geen beslissing is genomen op de aanvraag van eiser om schadevergoeding omdat het Luchthavenindelingsbesluit van 20 februari 2003 (het Lib 2003) de bebouwingsmogelijkheden op zijn perceel heeft beperkt (2.26 van de tussenuitspraak).
2.2 In de tussenuitspraak heeft de rechtbank de overige beroepsgronden van eiser tegen besluit I verworpen. Het gaat om de volgende beroepsgronden:
- de gronden die zijn gericht tegen de vaststelling van de waardedaling van eisers woning in verband met de geluidsbelasting (2.16, 2.18 en 2.19 van de tussenuitspraak);
- de gronden die zijn gericht op toekenning van schadevergoeding in verband met het streekplan alsmede in verband met geurhinder (2.23 van de tussenuitspraak);
- de grond die is gericht op schadevergoeding op grond van het Lib 2003 wegens luchtverontreiniging (2.27 van de tussenuitspraak);
- de grond die inhoudt dat kopers een lagere prijs zullen betalen omdat de woning in een risicogebied ligt (2.29 van de tussenuitspraak).
2.3 Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerster gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid gebreken in de besluitvorming te herstellen. In een nieuw besluit van 23 april 2012 (besluit II) heeft verweerster eiser alsnog een vergoeding van € 1.050,- toegekend op grond van het Aanwijzingsbesluit, Verder heeft verweerder het verzoek van eiser om schadevergoeding omdat het Lib 2003 de bebouwingsmogelijkheden op zijn perceel heeft beperkt, afgewezen.
2.4 Op grond van het bepaalde in artikel 6:18 en 6:19 van de Awb wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen besluit II. Eiser heeft in de zienswijze van 21 mei 2012 beroepsgronden aangevoerd tegen dit besluit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vergoeding Aanwijzingsbesluit (vierbanenstelsel)
2.5 Naar aanleiding van de tussenuitspraak, in het kader van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar, heeft de door verweerster om advies gevraagde adviescommissie op 15 maart 2012 opnieuw advies uitgebracht. Hierbij heeft zij geadviseerd om op grond van artikel 21 van het Aanwijzingsbesluit een vergoeding toe te kennen van € 2.100,- in verband met het instellen van geluidzones voor het vierbanenstelsel in het Aanwijzingsbesluit.
2.6 Verweerster heeft de vergoeding, in afwijking van het advies van de adviescommissie, met toepassing van een korting van 50% wegens normaal maatschappelijk risico vastgesteld op een bedrag van € 1.050,-. Verweerster heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 november 2010, LJN: BO3436, overwogen dat bewoners van huizen binnen de invloedssfeer van Schiphol rekening dienen te houden met een toename van geluidsbelasting die samenhangt met de groei van de luchthaven, ook al bestaat geen zicht op de omvang en vorm waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkelingen zich zullen concretiseren en de omvang van het nadeel dat daar mogelijkerwijs uit zal voortvloeien. Dit leidt tot een vergoeding in verband met het vierbanenstelsel van € 2.100,- minus 50% wegens normaal maatschappelijk risico is € 1.050,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 17 oktober 2002, de datum waarop het Aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden, aldus verweerster.
2.7 Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerster dat een korting van 50% wegens normaal maatschappelijk risico op de vergoeding in mindering dient te worden gebracht. Eiser betoogt dat hij per 9 februari 1976 eigenaar is geworden van het perceel. Nu eerst in 1978 ingevolge de Luchtvaartwet een geluidzonering werd aangekondigd is het niet redelijk een korting wegens normaal maatschappelijk risico toe te passen, aldus eiser. Verweerster is ten onrechte afgeweken van het advies van de adviescommissie. Eiser verzoekt de rechtbank hem alsnog een vergoeding toe te kennen van € 2.100,-.
2.8 De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond. Voorzover eiser betoogt dat de geluidzonering ingevolge de Luchtvaartwet voor hem niet voorzienbaar was, faalt de beroepsgrond, omdat verweerster eiser geen voorzienbaarheid tegenwerpt. Voorzover eiser betoogt dat hij vanwege de datum van de aankoop van zijn perceel geen rekening hoefde te houden met een toename van geluidsbelasting die samenhangt met de groei van de luchthaven, faalt de beroepsgrond eveneens. Blijkens de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010 speelt de datum van aankoop van de woning geen rol bij de vaststelling van de korting van 50% wegens normaal maatschappelijk risico.
2.9 Dit leidt tot de conclusie dat verweerster het onder 2.13 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek op juiste wijze heeft hersteld door alsnog een vergoeding van € 1.050,- toe te kennen in verband met het instellen van geluidszones in het Aanwijzingsbesluit.
Het Luchthavenindelingsbesluit 2003
2.10 Voorts heeft de adviescommissie, naar aanleiding van de vraag of eiser in aanmerking komt voor schadevergoeding omdat het Lib 2003 de bebouwingsmogelijkheden op zijn perceel zou hebben beperkt, nadere adviezen uitgebracht op respectievelijk 29 maart 2012 en 5 april 2012. Daarin is een planvergelijking gemaakt tussen het voorheen geldende bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 1969, na eerste herziening’ van de gemeente Aalsmeer en het Lib 2003. De adviescommissie heeft geconcludeerd dat uit de planvergelijking op zichzelf wel een verslechtering voortvloeit, maar als rekening wordt gehouden met de binnenplanse vrijstelling eiser niet in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren en dientengevolge geen op geld waardeerbare schade heeft geleden.
2.11 Verweerster stelt zich in besluit II subsidiair op het standpunt dat eventuele schade redelijkerwijs ten laste van eiser kan worden gelaten, omdat hem passieve risico-aanvaarding kan worden tegengeworpen. Verweerster heeft zich daarbij gebaseerd op de nadere adviezen van de adviescommissie.
2.12 Eiser betoogt dat geen sprake is van passieve risicoaanvaarding. Hij voert daartoe aan dat zijn aanvraag voor een bouwvergunning zou worden afgewezen omdat gemeenten al voor de inwerkingtreding van het Lib 2003 rekening hielden met de bouwbeperkingen van het Lib 2003 welke op dat moment in voorbereiding was. Ter onderbouwing wijst eiser op het bouwplan dat Chipshol heeft ingediend in 2002.
2.13 De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond. Het ontwerp van het Lib 2003 heeft van 23 januari 2002 tot en met 22 februari 2002 ter inzage gelegen. De rechtbank is van oordeel dat verweerster zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser vanaf 23 januari 2002 tot de datum van inwerkintreding van het Lib 2003 op 20 februari 2003 de tijd heeft gehad om concrete pogingen te ondernemen tot realisering van de nadien vervallen bebouwingsmogelijkheden. Volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2006, LJN:AU9841) moet een periode van 10 maanden, althans één jaar voldoende zijn om een bouwvergunningaanvraag in te dienen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij tussen 23 januari 2002 en 20 februari 2003 concrete pogingen heeft ondernomen om een bouwaanvraag in te dienen. Gelet hierop kan verweerster eiser passieve risicoaanvaarding tegenwerpen. Eisers verwijzing naar het door Chipshol in 2002 ingediende bouwplan doet daar niet aan af.
2.14 Nu het subsidiaire standpunt de beslissing van verweerster kan dragen om eiser geen schadevergoeding toe te kennen wegens vermindering van zijn bebouwingsmogelijkheden, behoeft de beroepsgrond van eiser die is gericht tegen het primaire standpunt van deze beslissing geen bespreking.
2.15 In besluit II heeft verweerster derhalve op goede gronden geweigerd eiser een vergoeding toe te kennen wegens beperking van de bouwmogelijkheden op zijn perceel.
2.16 De rechtbank komt tot een eindoordeel.
2.17 Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep tegen besluit I gegrond. Besluit I zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor zover verweerster daarbij heeft geweigerd eiser een vergoeding toe te kennen op grond van het Aanwijzingsbesluit en voor zover verweerster niet heeft beslist op het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens vermindering van zijn bebouwingsmogelijkheden. Met besluit II heeft verweerster alsnog een juist besluit genomen ten aanzien van beide vernietigde onderdelen van besluit I. Het beroep tegen besluit II zal ongegrond worden verklaard.
2.18 De rechtbank vindt in de gegrondverklaring van het beroep tegen het besluit I aanleiding verweerster te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen in aanmerking de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze na de tussenuitspraak, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juli 2011 gegrond;
3.2 vernietigt dit besluit voorzover verweerster daarbij heeft geweigerd eiser een vergoeding toe te kennen op grond van het Aanwijzingsbesluit en voorzover verweerster niet heeft beslist op het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens vermindering van zijn bebouwingsmogelijkheden;
3.3 verklaart het beroep tegen het besluit van 23 april 2012 ongegrond;
3.4 veroordeelt verweerster in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.092,50 te betalen aan eiser;
3.5 gelast dat verweerster het door eiser betaalde griffierecht van € 152,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. drs. L. Beijen, leden, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2012.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak van 10 februari 2012 staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Let wel:
Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eiser op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank onder 2.16, 2.18. 2.19, 2.23, 2.27 en 2.29 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beroepsgronden verworpen. Als eiser het daarmee niet eens is, zal hij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.