Vonnis van 1 augustus 2012
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: 172240 / HA ZA 10-1091 van
de rechtspersoon naar vreemd recht
BACARDI AND COMPANY LIMITED,
gevestigd te Liechtenstein,
eiseres,
advocaat mr. N.W. Mulder te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ONAFHANKELIJKE HORECA DISTRIBUTIE B.V.,
gevestigd te Zandvoort,
gedaagde,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
en in de vrijwaringzaak met zaaknummer / rolnummer 178119 / HA ZA 11-164 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ONAFHANKELIJKE HORECA DISTRIBUTIE B.V.,
gevestigd te Zandvoort,
eiseres,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
[gedaagde in vrijwaring], h.o.d.n. […],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. M. Tsoutsanis te Leiden.
Partijen zullen hierna Bacardi, OHD en [gedaagde in vrijwaring] genoemd worden.
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 16 februari 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast, met de daarin genoemde processtukken,
- het verkorte proces-verbaal van comparitie van 24 mei 2011,
- het uitgewerkte proces-verbaal van comparitie van 24 mei 2011,
- de conclusie van repliek, tevens wijziging (vermindering) van eis,
- de conclusie van dupliek,
- de pleidooien van 12 april 2012 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken,
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringzaak
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 11 mei 2011, waarbij een comparitie is gelast, met de daarin genoemde processtukken,
- het verkorte proces-verbaal van comparitie van 24 mei 2011,
- het uitgewerkte proces-verbaal van comparitie van 24 mei 2011,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek,
- de pleidooien van 12 april 2012 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken,
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3.1. Bacardi is houdster van onder meer de Benelux woord- en beeldmerken BACARDI die zijn ingeschreven voor – voor zover hier relevant – alcoholhoudende dranken. De producten die van dit merk zijn voorzien, worden wereldwijd verkocht. Zij dragen geen bijzondere – voor derden kenbare – kentekens naar gelang van hun afzetgebied. Wel brengt Bacardi vanwege een op haar rustende verplichting uit hoofde van de verordening voor voedselveiligheid (178/2002/EG) op al haar producten, zowel op de flessen als op de verpakkingen productcodes aan, waarmee zij haar producten kan traceren ingeval dat in verband met een product call noodzakelijk is.
3.2. OHD is een groothandel in dranken. Zij brengt in Nederland originele producten van Bacardi voorzien van het woord en/of beeldmerken BACARDI op de markt, die zij niet van Bacardi heeft betrokken en waarvoor zij geen toestemming van Bacardi heeft.
3.3. Op 15 juli 2009 heeft Bacardi een bezoek gebracht aan OHD en een tweetal originele BACARDI producten meegenomen met productcode L0824611151G1045923 en L0824611431G1045923. Daarbij staan de eerste 2 cijfers (08) voor het jaartal, de drie daarop volgende cijfers (246) voor de datum van botteling, de vier daarop volgende cijfers voor het tijdstip van botteling (11:15 en 11:43 uur), en de daarop volgende letter (G) voor de plaats van botteling. De letter G staat voor Buxtehude in Duitsland.
3.4. Op 25 september 2009 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan Bacardi verlof verleend om beslag te leggen tot afgifte van niet-Europese Bacardi producten. Dit beslag is vervolgens op 29 en 30 september 2009 gelegd. In eerste instantie lag het beslag op 149 flessen, maar na gedeeltelijke opheffing van het beslag lag het beslag nog op 54 flessen. Het ging daarbij om 8 flessen Bacardi Carta Blanca met productcode L0824611251G1045923 en 4x12 flessen Bacardi Carta Blanca met productcode L0824611241G1045923. Alleen het tijdstip van botteling (11:25 en 11:24 uur) is anders dan de productcode van de twee op 15 juli 2009 door Bacardi meegenomen flessen.
3.5. Voormeld beslag is vervallen ex artikel 700 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) omdat de hoofdzaak niet tijdig is aangebracht. OHD heeft de BACARDI producten vervolgens verkocht.
3.6. Op 12 oktober 2009 heeft Bacardi OHD gesommeerd iedere inbreuk op haar merken te staken en gestaakt te houden. Op 26 maart 2010 heeft Bacardi OHD opnieuw gesommeerd en een minnelijke regeling voorgesteld. OHD heeft hieraan geen gehoor gegeven, althans niet op de door Bacardi voorgestelde wijze.
3.7. Bij brief van 19 oktober 2010 heeft de raadsman van OHD [gedaagde in vrijwaring] aansprakelijk gesteld voor alle schade die OHD mogelijk lijdt ten gevolge de door Bacardi gestelde merkinbreuk.
4.1. Bacardi vordert na eiswijziging samengevat - :
I. een verbod op het maken van merkinbreuk, waaronder maar niet beperkt tot de woord- en/of beeldmerken BACARDI, op straffe van een dwangsom;
II. opgave ter zake de merkinbreukmakende producten op basis van onderzoek door een onafhankelijke registeraccountant van:
a. de leveranciers van OHD,
b. de aan OHD geleverde aantallen, prijzen en leverdata,
c. de onder OHD en derden aanwezige voorraad,
d. de hoeveelheid voorraad die onderweg is naar OHD,
e. de afnemers van OHD,
f. de aan die afnemers geleverde aantallen, prijzen en leverdata,
g. de bij OHD bestelde maar nog niet geleverde aantallen, prijzen en leverdata,
h. het totaal aantal verhandeld per 1 januari 2009,
op straffe van een dwangsom;
III. een gebod tot overdracht van de inbreukmakende voorraad, op straffe van een dwangsom;
IV. een verklaring voor recht dat OHD aansprakelijk is voor de door Bacardi geleden en te lijden schade ten gevolge van de merkinbreuk, op te maken bij staat.
V. een veroordeling in de werkelijke kosten van het geding ex artikel1019h Rv, welke Bacardi heeft beperkt tot het indicatietarief IE-zaken.
4.2. Bacardi legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de bij OHD aangetroffen flessen BACARDI Carta Blanca als vermeld onder 3.3 en 3.4 oorspronkelijk door haar buiten de Europese Economische Ruimte (“EER”) op de markt zijn gebracht en dat deze zonder haar toestemming binnen de EER op de markt zijn gebracht. Bacardi baseert zich hierbij op de productcodes die zij op de BACARDI producten heeft aangetroffen. Ter onderbouwing heeft Bacardi gewezen op het door gehanteerde traceringssysteem en heeft zij een aantal bewijsstukken overgelegd, waaruit één en ander zou blijken. Bacardi stelt zich daarbij op het standpunt dat het aan OHD is om aan te tonen dat sprake is van uitputting.
4.3. OHD voert tot haar verweer aan dat de aan het merk BACARDI verbonden rechten met betrekking tot de betrokken producten zijn uitgeput. OHD betoogt dat zij deze BACARDI producten heeft gekocht in de EER, waar zij door Bacardi of met haar toestemming in de handel waren gebracht. Voor zover dit niet het geval is, stelt OHD zich op het standpunt dat voor haar niet zichtbaar is of de merkrechten van Bacardi zijn uitgeput, alsmede dat op Bacardi de bewijslast dat deze niet door of met haar toestemming in de EER op de markt zijn gebracht rust en dat de door Bacardi overgelegde bewijsstukken hiertoe onvoldoende zijn. Voorts heeft OHD aangegeven dat zij nagenoeg aan al Bacardi’s eisen heeft voldaan, dat OHD een zeer kleine speler is en dat zij niet in staat is een proceskostenveroordeling of de kosten van een accountantsonderzoek te dragen.
4.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.5. OHD vordert - samengevat - dat [gedaagde in vrijwaring] wordt veroordeeld om aan OHD te betalen al hetgeen waartoe OHD in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van [gedaagde in vrijwaring] in de kosten van de vrijwaring.
4.6. OHD legt hieraan ten grondslag dat zij de door Bacardi als inbreukmakend bestempelde producten van [gedaagde in vrijwaring] heeft betrokken, dat [gedaagde in vrijwaring] OHD heeft gegarandeerd dat de de door haar aan OHD verkochte en geleverde BACARDI producten niet inbreukmakend waren en [gedaagde in vrijwaring] derhalve tekort geschoten is in de nakoming van haar verplichtingen jegens OHD althans onrechtmatig jegens OHD heeft gehandeld. Ter onderbouwing van haar stelling dat zij de bewuste BACARDI producten van [gedaagde in vrijwaring] heeft gekocht en geleverd heeft gekregen, heeft OHD een aantal facturen van [gedaagde in vrijwaring] uit 2009 gericht aan OHD overgelegd ter zake “Bacardi wit 1 liter”.
4.7. [gedaagde in vrijwaring] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de hoofdzaak en de vrijwaring
5.1. Gelet op het bepaalde in artikel 4.6 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE) stelt de rechtbank ambtshalve vast dat zij bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen op grond van het feit dat OHD is gevestigd binnen het arrondissement Haarlem.
5.2. In deze zaak heeft Bacardi gevorderd OHD te verbieden inbreuk te maken op haar merkrechten met nevenvorderingen. Vaststaat dat OHD originele producten van Bacardi voorzien van het merk BACARDI heeft verhandeld, die zij niet heeft betrokken van Bacardi. Bacardi heeft daartoe evenmin toestemming aan OHD verleend. Hiermee staat de merkinbreuk in beginsel vast en kan Bacardi op grond van artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE een verbod op merkinbreuk tegen OHD vorderen. OHD heeft zich evenwel verweerd met een beroep op de uitputting van de merkrechten van Bacardi ex artikel 2.23 lid 3 BVIE. Partijen twisten hierbij over de bewijslastverdeling.
5.3. Voorop wordt gesteld dat indien de wederpartij (hier OHD) van de merkhouder (hier Bacardi) zich beroept op de uitputting van het merkrecht, die wederpartij (hier OHD), in beginsel zal moeten bewijzen dat de van het merk voorziene waren door de merkhouder (hier Bacardi) of met diens toestemming in EER in het verkeer zijn gebracht (vergelijk BenGH 8 december 1999, 2000, 182). De vereisten van de onder meer in artikel 28 en 30 EG-Verdrag verankerde bescherming van het vrije verkeer van goederen kunnen echter tot een wijziging van deze bewijsregel nopen. Wanneer de derde (hier OHD) erin slaagt aan te tonen dat er een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd wanneer hij dit zelf moet bewijzen, met name wanneer de merkhouder zijn waren binnen de EER in de handel brengt door middel van een exclusief distributiesysteem, moet de merkhouder aantonen dat de waren aanvankelijk door hemzelf of met zijn toestemming buiten de EER in de handel zijn gebracht. Indien dat bewijs wordt geleverd, is het aan de derde (hier OHD) om aan te tonen dat de merkhouder met het daarna in de handel brengen binnen de EER heeft ingestemd (Hoge Raad, 18-04-2008, C07/044HR, LJN: BC7429, NJ 2008/246, Lancaster/Uijtdewillegen).
5.4. In het onderhavige geval heeft OHD gesteld noch aangetoond dat er een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd wanneer op haar de bewijslast rust dat de door Bacardi als inbreukmakend bestempelde producten door of met toestemming van Bacardi binnen de EER in de handel zijn gebracht. Dat betekent dat OHD op dit punt de bewijslast houdt. OHD moet derhalve aantonen dat sprake is van uitputting. Aan deze bewijsplicht heeft zij niet voldaan. Zij heeft immers enkel gesteld dat de bewuste BACARDI producten afkomstig zijn van [gedaagde in vrijwaring] en dat deze haar heeft gegarandeerd dat deze BACARDI producten van binnen de EER afkomstig zijn (welke stelling [gedaagde in vrijwaring] ter zitting evenwel niet heeft onderschreven), onder overlegging van facturen van [gedaagde in vrijwaring] aan haar ter zake BACARDI producten. Dat het om de thans in geschil zijnde BACARDI producten gaat, kan evenwel niet worden vastgesteld nu op de facturen productcodes ontbreken en evenmin bewijsstukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat OHD in de betreffende periode deze specifieke BACARDI producten enkel van [gedaagde in vrijwaring] heeft betrokken. Alsdan had immers met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden vastgesteld dat de litigieuze BACARDI producten van [gedaagde in vrijwaring] afkomstig zijn. De enkele stelling van OHD dat zij in de bewuste periode deze specifieke BACARDI producten enkel van [gedaagde in vrijwaring] betrok, is zonder een accountantsrapport waarin dit wordt bevestigd dan wel door het overleggen van andere stukken waaruit dit kan worden afgeleid, onvoldoende. Los daarvan staat – zelfs indien wel kan worden vastgesteld dat de litigieuze flessen van [gedaagde in vrijwaring] afkomstig zijn – daarmee nog geenszins vast dat deze door Bacardi of met haar toestemming in de EER in het verkeer zijn gebracht. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde in vrijwaring] deze BACARDI producten, al dan niet via derden, van een distributeur van Bacardi heeft gekocht (vergelijk Vz. Rb. Amsterdam 13-12-2007, Metro Cash & Carry / Levi Strauss).
5.5. Nu de bewijslast op OHD rust en zij hieraan niet heeft voldaan, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de door Bacardi overgelegde stukken, waaruit volgens Bacardi blijkt dat de waren aanvankelijk door haarzelf of met haar toestemming buiten de EER in de handel zijn gebracht.
5.6. Het voorgaande brengt mee dat de door de Bacardi gestelde inbreuk op haar woord- en/of beeldmerk BACARDI ten aanzien van de totaal 56 BACARDI producten als vermeld onder 3.3 – 3.4 vaststaat. Het gevorderde merkinbreukverbod zal derhalve worden toegewezen zij het dat dit gezien de thans geconstateerde merkinbreuk zal worden beperkt tot een verbod op inbreuk op het woord- en/of het beeldmerk BACARDI. Gesteld noch gebleken is dat OHD zich ook overigens schuldig maakt of zal maken aan inbreuk op andere merken van Bacardi.
5.7. Dat het voor OHD – zonder hulp van Bacardi – niet mogelijk is om te achterhalen of van het woord- en/of het beeldmerk BACARDI voorziene producten door of met toestemming van Bacardi binnen de EER in de handel zijn gebracht, is niet ter zake dienend nu verwijtbaarheid op grond van artikel 2.20 BVIE niet is vereist voor toewijzing voor een verbod op merkinbreuk.
5.8. OHD heeft voorts aangevoerd dat Bacardi geen belang heeft bij een inbreukverbod, omdat OHD de verhandeling van de inbreukmakende producten reeds heeft gestaakt. Dat standpunt wordt verworpen. OHD heeft geen onthoudingsverklaring afgegeven, zodat de dreiging in stand is gebleven dat zij de verhandeling van inbreukmakende producten in de toekomst zal hervatten, temeer daar OHD zich op het standpunt blijft stellen dat er geen sprake is van merkinbreuk en uit niets blijkt op welke wijze OHD ervoor zorgt dat zij geen inbreukmakende producten meer inkoopt. Daarmee is het belang van Bacardi bij haar inbreukvordering gegeven.
5.9. OHD heeft verder nog betoogd dat het de functie van het merk is de identiteit van de oorsprong van het product te waarborgen, zodat de consument dit product zonder mogelijke verwarring van producten van andere herkomst kan onderscheiden. Indien geen afbreuk wordt gedaan aan deze herkomstfunctie is volgens OHD geen sprake van merkinbreuk. Dit betoog faalt echter, in het licht van de thans geldende uitputtingsleer, eveneens.
5.10. OHD heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de inbreuk van onvoldoende gewicht is voor toewijzing van het gevorderde verbod, de nevenvorderingen en schadevergoeding. Aan OHD kan worden toegegeven dat de geconstateerde merkinbreuk van geringe omvang is. Bacardi heeft evenwel aangegeven dat haar voornaamste belang is gelegen in de wens de inbreuk op haar merkrechten permanent te stoppen hetgeen enkel mogelijk is indien zij achterhaalt wie de voorman van OHD is, opdat zij de merkinbreuk bij de bron kan aanpakken. De rechtbank acht daarmee – voor zover nodig voor toewijzing van het gevorderde – het belang van Bacardi gegeven.
5.11. Bacardi vordert naast het gevorderde verbod tevens onder 4.1 sub II opgave van gegevens inzake de merkinbreuk op basis van onderzoek door een onafhankelijke registeraccountant, hetgeen op de voet van artikel 2.22 lid 4 BVIE zal worden toegewezen.
5.12. OHD heeft weliswaar aangegeven de kosten van een dergelijk accountantsonderzoek niet te kunnen dragen, maar dit wordt door Bacardi bij gebrek aan wetenschap bestreden. OHD heeft haar stelling vervolgens niet onderbouwd, zodat de juistheid van die stelling niet is vast komen te staan. OHD heeft voorts aangegeven dat zij steeds alle medewerking heeft verleend aan Bacardi en dat zij Bacardi inzage in haar boeken heeft aangeboden, maar onvoldoende weersproken is dat OHD telkens wisselende informatie heeft verschaft ter zake haar leveranciers. Bovendien heeft OHD thans nog steeds niet aangetoond van wie zij de litigieuze flessen heeft betrokken. Voorts is het aanbod tot inzage – voor zover verifieerbaar voor de rechtbank – in een vrij laat stadium gedaan. Bacardi heeft gesteld dat het haar te doen is om de voorman van OHD te achterhalen, opdat zij op die manier de bron van de merkinbreuk kan aanpakken. Nu OHD zelf al niet genoegzaam kan onderbouwen wie haar voorman is, is dat voor Bacardi door middel van enkele inzage eveneens niet mogelijk, aldus Bacardi. De enige mogelijkheid ziet Bacardi dan ook in de vorm van een accountantsonderzoek. Alhoewel het om een zeer beperkte merkinbreuk gaat en OHD een kleine speler lijkt te zijn in de handel van BACARDI producten, acht de rechtbank het gevorderde bevel in het licht van voormelde omstandigheden desalniettemin redelijk en gerechtvaardigd.
5.13. Bacardi vordert daarnaast onder 4.1 sub III een gebod tot overdracht van de inbreukmakende voorraad. Deze vordering zal op de voet van artikel 2.22 lid 1 BVIE worden toegewezen zij het dat deze – gezien de bijzonder ruime formulering van Bacardi – beperkt wordt tot inbreukmakende voorraad die OHD onder zich heeft.
5.14. Bacardi vordert tevens een verklaring voor recht dat OHD aansprakelijk is voor alle door Bacardi geleden en nog te lijden schade. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Bacardi evenwel onvoldoende gesteld dat er schade is geleden. In het licht van de beperkte omvang van de merkinbreuk acht de rechtbank evenmin zonder meer aannemelijk dat er schade is geleden, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
5.15. OHD zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de hoofdzaak in de proceskosten aan de zijde van Bacardi worden veroordeeld. Bacardi vordert in dit kader de werkelijke kosten van deze procedure op grond van artikel 1019h Rv, welke zij heeft beperkt tot het geldende indicatietarief in IE-zaken. Zij heeft ter onderbouwing van deze vordering een specificatie overgelegd van de door haar gemaakte kosten ad € 34.111,57 tot en met het nemen van de conclusie van repliek. De rechtbank acht in dit geval het indicatietarief ad € 10.000,- voor een “eenvoudige bodemzaak met repliek, dupliek en/of pleidooi” redelijk en evenredig, zodat de vordering toewijsbaar is tot dit bedrag. De overige – niet in dit tarief begrepen – kosten worden begroot als volgt:
- dagvaarding € 87,93
- griffierecht 263,00
Totaal € 350,93
5.16. Bacardi zal als de in het ongelijk gestelde partij in het incident in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van OHD tot op heden begroot op € 452,-.
5.17. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als volgt.
5.18. OHD stelt zich op het standpunt dat zij de inbreukmakende flessen van [gedaagde in vrijwaring] heeft betrokken. Nu OHD in de onderhavige procedure niet heeft aangetoond dat dit inderdaad het geval is, zij heeft niet meer aangevoerd dan in de hoofdzaak, wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 5.4 is overwogen. De vordering van OHD jegens [gedaagde in vrijwaring] zal dan ook worden afgewezen, zodat de overige verweren van [gedaagde in vrijwaring] geen behandeling meer behoeven.
5.19. OHD zal als de in het ongelijk gestelde partij in de vrijwaringszaak in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde in vrijwaring] worden veroordeeld. [gedaagde in vrijwaring] heeft in dit kader een vergoeding van haar werkelijk gemaakte kosten op de voet van artikel 1019h Rv gevorderd. Ter onderbouwing heeft [gedaagde in vrijwaring] specificaties voor een totaal bedrag van € 18.484,45 overgelegd. Dit bedrag komt de rechtbank gezien de eenvoud van de zaak niet redelijk en rechtvaardig voor, zodat de rechtbank het bedrag baseert op het indicatietarief voor IE-zaken ad € 10.000,-. Het griffierecht wordt daarnaast begroot € 258,00.
6.1. veroordeelt OHD om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden iedere inbreuk op het aan Bacardi toekomende woord- en beeldmerk BACARDI,
6.2. veroordeelt OHD om binnen 60 dagen na betekening van dit vonnis aan de advocaat van Bacardi, mr. R.E. van Schaik, een schriftelijke, door een onafhankelijke registeraccountant gecertificeerde en door alle relevante bescheiden gestaafde opgave te doen ter zake de inbreukmakende producten als hiervoor onder 6.1 is vermeld, van: (a) de leveranciers, (b) de aan OHD geleverde aantallen, prijzen en leverdata, (c) de op 20 juli 2010 onder OHD aanwezige voorraad, (d) de hoeveelheid producten die op 1 augustus 2012 naar OHD onderweg is, (e) de afnemers van OHD, (f) de aan die afnemers geleverde aantallen, prijzen en leverdata, (g) de bij OHD bestelde maar op 1 augustus 2012 nog niet geleverde producten, (h) het totaal aantal verhandelde producten per 1 januari 2009;
6.3. gebiedt OHD om binnen 60 dagen na betekening van dit vonnis de onder OHD aanwezige inbreukmakende producten als hiervoor onder 6.1 is vermeld aan Bacardi over te dragen;
6.4. veroordeelt OHD om aan Bacardi een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 6.1, 6.2 en 6.3 uitgesproken veroordelingen voldoet, zulks met een maximum van € 10.000,-,
6.5. veroordeelt OHD in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van Bacardi tot op heden begroot op € 10.350,95,
6.6. veroordeelt Bacardi in de kosten van het incident, aan de zijde van OHD tot op heden begroot op € 452,-,
6.7. verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8. wijst het meer of anders gevorderde af,
6.9. wijst de vorderingen af,
6.10. veroordeelt OHD in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in vrijwaring] tot op heden begroot op € 10.258,00,
6.11. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell, mr. C.S. Naarden en mr. M.P.E. Oomens en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2012.?