ECLI:NL:RBHAA:2012:BX3825

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
185860 - FA RK 11-3380
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.A. Otter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van een kind op grond van dwaling en bedrog

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 10 april 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van een kind door de erkenner. De erkenner, bijgestaan door advocaat mr. P.H. Visser, verzocht de rechtbank om de erkenning van het kind, die op 25 juli 2007 had plaatsgevonden, te vernietigen. Hij stelde dat hij niet de biologische vader van het kind was en dat hij door dwaling tot de erkenning was bewogen, omdat de moeder hem de verwachting had gegeven dat zij samen een gezin zouden vormen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.E. Hooijschuur, voerde verweer en stelde dat het verzoek te laat was ingediend en dat er geen grond was voor een beroep op dwaling.

De rechtbank oordeelde dat de erkenner niet kon terugkomen op zijn erkenning, ook al was hij niet de biologische vader. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken ten aanzien van het biologische vaderschap op het moment van erkenning. De erkenner had geen valse voorstelling van zaken en zijn verzoek tot vernietiging op grond van dwaling of bedrog werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de juridische gevolgen van de erkenning in stand moesten blijven, ook in het belang van het kind, dat geen belang had bij de vernietiging van de erkenning.

De rechtbank wees het verzoek van de erkenner af, waarmee de erkenning van het kind door hem in stand bleef. Deze beslissing werd genomen in het openbaar en is definitief, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie- en Jeugdrecht
Vernietiging erkenning
zaak-/rekestnr.: 185860 / FA RK 11-3380
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 10 april 2012
in de zaak van:
[naam erkenner],
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de erkenner,
advocaat mr. P.H. Visser, kantoorhoudende te Wormerveer, gemeente Zaanstad,
--tegen--
[naam moeder]
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.E. Hooijschuur, kantoorhoudende te Wormerveer, gemeente Zaanstad.
Het kind wordt vertegenwoordigd door mr. mr. E.C.H. de Leon, bijzondere curator.
1 Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de erkenner, ingekomen op 11 oktober 2011;
- het verweerschrift, met bijlage van de moeder, ingekomen op 9 maart 2012;
- de brief van de bijzondere curator van 22 november 2011.
1.2 De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 12 maart 2012 in aanwezigheid van de erkenner bijgestaan door mr. P.H. Visser, de moeder bijgestaan door mr. A.E. Hooijschuur, en mr. E.C.H. de Leon, bijzondere curator.
1.3 De minderjarige [naam minderjarige] heeft op 7 maart 2012 zijn mening is raadkamer kenbaar gemaakt.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Partijen hebben van 2007 tot 6 juni 2009 een affectieve relatie gehad.
2.2 Op [datum] 1998 is te [plaats] geboren de het kind [naam kind] (hierna het kind), welk kind op 25 juli 2007 door de erkenner is erkend, bij welke gelegenheid voor de geslachtsnaam [naam erkenner] is gekozen.
2.3 De moeder is van rechtswege belast met het gezag over het kind.
2.4 Bij beschikking van deze rechtbank van 1 november 2011 is mr. E.C.H. de Leon benoemd tot bijzondere curator.
3 Verzoek
3.1 De erkenner verzoekt op grond van artikel 1:205 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek de erkenning van het kind, door hem gedaan op 25 juli 2007, te vernietigen.
3.2 De erkenner stelt dat hij niet de biologische vader is van het kind en dat hij door dwaling tot erkenning is bewogen, omdat de moeder hem de hoop en verwachting had gegeven dat partijen samen met [naam kind] en het kind waarvan de moeder toen zwanger was, te weten [naam kind 2], geboren op [datum] 2007, een gezin zouden opbouwen. Echter, partijen zijn op 6 juni 2009 definitief uit elkaar zijn gegaan, zodat de toekomstverwachting, waardoor de erkenner tot de erkenning van [naam kind] is bewogen, niet is uitgekomen. De erkenner heeft voorts gesteld dat hij het echte inzicht dat de relatie definitief ten einde was gekomen pas veel later heeft gekregen, waarna hij op 14 februari 2011 zijn bij de rechtbank aanhangige verzoeken met betrekking tot het gezag over en de omgang met [naam kind] schriftelijk heeft ingetrokken.
Bovendien heeft de erkenner, zo stelt hij, zich niet gerealiseerd wat de juridische gevolgen van de erkenning zijn. Daarbij komt – aldus de erkenner – dat [naam kind] er geen belang bij heeft dat de erkenning in stand blijft, in juridische, noch in feitelijke zin, aangezien hij geen vaderrol voor het kind vervult.
4 Verweer
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens de moeder is het verzoek te laat ingediend en bovendien ontbreekt de grond voor een beroep op dwaling. Voorts heeft de moeder gesteld dat [naam kind] er wel belang bij heeft dat de erkenner zijn juridische vader blijft, aangezien het kind hiermee in juridische zin in dezelfde positie blijft verkeren als zijn halfzusje [naam kind 2].
5 Beoordeling
5.1 De bijzondere curator heeft geadviseerd verzoeker niet ontvankelijk te verklaren dan wel diens verzoek af te wijzen, aangezien hij zijn verzoek te laat heeft ingediend, gelet op de termijn genoemd in artikel 1:205 lid 3 voor zover de erkenner een beroep doet op dwaling, aangezien de relatie tussen partijen definitief is beëindigd op 6 juni 2009. Bovendien kan een beroep op bedrog of dwaling niet slagen, aangezien bij de erkenner ten aanzien van zijn biologisch vaderschap geen sprake is geweest van een valse voorstelling van zaken. De aan de erkenning verbonden rechtsgevolgen kunnen evenmin een beroep op dwaling rechtvaardigen, aldus de bijzondere curator. Ten slotte heeft de bijzondere curator erop gewezen dat de minderjarige, die ervan op de hoogte is dat de erkenner niet zijn biologische vader is, thans wel een belang heeft bij het in stand houden van de erkenning, maar dat hij de de mogelijkheid heeft tot uiterlijk drie jaren nadat hij meerderjarig is geworden zelf een verzoek tot vernietiging van de erkenning kan indienen.
5.2 Als uitgangspunt geldt dat de erkenner in beginsel niet terug kan komen op de door hem gedane erkenning, ook als hij, zoals in het onderhavige geval, niet de biologische vader is van het kind. Als uitzondering geldt artikel 1:205, eerste lid, aanheft en onder b, BW, waarin is bepaald dat een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, kan worden ingediend, indien hij stelt dat hij door bedreiging, dwaling, of een ander wilsgebrek, tot die erkenning is bewogen. Geldende jurisprudentie is dat voor een beroep op dwaling gegrond verzoek tot vernietiging van de erkenning geldt, dat het verzoek niet voor toewijzing vatbaar is ingeval bij de erkenner geen sprake is geweest van een valse voorstelling van zaken. Die valse voorstelling van zaken ziet op het biologische vaderschap.
5.3 Vaststaat dat tussen partijen niet in geschil is dat man niet de biologische vader van het kind is. Toen partijen elkaar voor het eerst hebben ontmoet, was [naam kind] al geboren. Gelet hierop is bij de erkenner op het moment van erkenning van het kind ten aanzien van het biologische vaderschap geen sprake geweest van een onjuiste voorstelling van zaken, zodat een beroep op dwaling dan wel bedrog niet kan slagen. Het verzoek van de erkenner tot vernietiging van de erkenning op grond van artikel 1:205 lid 1 sub b BW moet daarom worden afgewezen. De omstandigheid dat de erkenner de juridische gevolgen van zijn erkenning niet (goed) heeft overzien maakt dit niet anders. De niet uitgekomen verwachting dat hij met de moeder en de minderjarige een bestendige relatie in de toekomst zou behouden, kan dit oordeel eveneens niet anders maken. Het na verloop van tijd stuklopen van een affectieve relatie, kan niet aangemerkt worden als dwaling of bedrog..
Opgemerkt wordt dat – zoals de moeder in haar verzoekschrift heeft aangegeven – de biologische vader van [naam kind] geheel buiten beeld is. In zoverre is dan ook in het belang van [naam kind] dat de huidige juridische situatie in stand blijft.
Het voorgaande betekent dat de erkenner aan de erkenning gebonden blijft.
6 Beslissing
De rechtbank:
Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Otter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2012.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.