RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/800341-12
Uitspraakdatum: 9 juli 2012
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 juni 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Spanje),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 7918,5 gram netto, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4.1 Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Verdachte is op 13 maart 2012 met vlucht KL0744 vanuit Lima (Peru) op Schiphol aangekomen. Naar aanleiding van een profileopdracht van het Passenger Operations Center van de Douane is een passagier, genaamd [naam], (de latere) verdachte, aan een douanecontrole onderworpen. Bij onderzoek aan de door verdachte meegebrachte handbagage, een zwartkleurige trolley (koffer), zag een van de verbalisanten in de trolley een zwartkleurig pakket dat rondom was geplakt met zwart plakband. Met een fretboortje heeft de verbalisant een gat geboord in dat pakket en zag hij bij het terugtrekken van dit boortje een witte substantie aan het uiteinde van het boortje. De MMC-test gaf een positieve kleurreactie bij het testen van deze witte substantie waardoor kon worden aangenomen dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betrof. Verdachte is vervolgens aangehouden. In het zwarte pakket bevonden zich zeven zwartkleurige pakketten. In de zeven zwartkleurige pakketten werd een witkleurige stof aangetroffen die qua kleur en samenstelling geleek op cocaïne. Het nettogewicht van deze stof was in totaal circa 7918,5 gram. Vervolgens zijn van alle zeven aangetroffen pakketten representatieve monsters naar het Douane Laboratorium Amsterdam gestuurd. Uit het onderzoek van het Douane Laboratorium Amsterdam is gebleken dat het materiaal van alle zeven monsters cocaïne bevat.
4.2 Bewijsoverweging
Bewijsverweer; vrijspraak bepleit
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niets van cocaïne in zijn handbagage heeft geweten. De raadsman stelt ter onderbouwing van dit standpunt onder meer dat de trolley met een brutogewicht van 17 kilogram niet als handbagage mag worden meegenomen. Zonder de pakketten zou de trolley 8,8 kilogram wegen, hetgeen nog net is toegestaan. De raadsman concludeert hieruit dat het niet anders kan zijn dat, op het moment dat verdachte de trolley als handbagage bij het inchecken meenam, de zeven pakketten zich niet in de trolley bevonden doch er later ingestopt zijn. Bovendien gaat de handbagage daarbij meestal door een scan en dan hadden de zeven pakketten ontdekt dienen te worden. De verdediging voert daarbij nog aan dat het een feit van algemene bekendheid is dat er op Zuid-Amerikaanse luchthavens veel corruptie is. Vlak vóór het instappen werd verdachte nog door de politie meegenomen en gefouilleerd en zijn koffer naar een andere ruimte meegenomen. Op dat moment zou, alsdus de raadsman, de pakketten zijn toegevoegd aan de koffer. Verdachte zou aldus geen opzet hebben gehad om de cocaïne in Nederland in te voeren zoals ten laste gelegd en dient hij te worden vrijgesproken.
Beoordeling van het verweer
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Vooropgesteld wordt dat in zaken als deze, waarbij bij de inreis in Nederland in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt dient te gelden dat een passagier zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden geen sprake is en integendeel moet worden aangenomen dat verdachte wist dat er cocaïne in zijn handbagage was verborgen. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij zijn vriendin die hij al zes jaar kent maar niet eerder had gezien, in Lima wilde opzoeken. Hij heeft het ticket niet zelf betaald of geregeld, maar een klant van hem zou dit voor hem hebben gedaan. Verdachte noemt alleen de voornaam van deze klant, te weten een zekere Aike, en verklaart zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, over de beweegredenen van deze Aike om hem te helpen aan een ticket. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Zo staat vast dat verdachte drie maanden vóór deze reis naar Ecuador is afgereisd voor vakantie en toen niet zijn vriendin in Lima heeft opgezocht. Deze reis zou overigens door zijn familie zijn betaald. Verder is uit bij verdachte aangetroffen reisbescheiden op te maken dat hij reisde met een retourticket van Lima via Amsterdam naar Madrid vice versa, afgegeven Las Palmas op Gran Canaria op 9 maart 2012 (verdachte verbleef toen in Peru), heenreis op 12/13 maart 2012, terugreis op 8 juni 2012. Verdachte geeft geen relevante verklaring over deze geboekte reis, zodat geen redengevende verklaring van verdachte is verkregen over zijn opmerkelijke reisgedrag.
Voorts acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet heeft gemerkt dat zijn handbagage (de trolley/koffer) méér dan acht kilo (bruto) zwaarder was geworden volstrekt onaannemelijk. Het verschil in gewicht is dermate groot dat dit voor verdachte in ieder geval duidelijk merkbaar moet zijn geweest bij het opbergen van de koffer in een bagagevak. De rechtbank gaat in verband hiermee voorbij aan zijn verklaring dat politiefunctionarissen na de incheck van de koffer mogelijk (verdachte heeft het niet gezien) pakketten in de koffer zouden hebben gedaan. Deze veronderstelling wordt niet gestaafd door redengevende feiten en omstandigheden en moet, mede gelet op de andere niet na te checken en ongeloofwaardige verklaringen van verdachte, worden verworpen.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat vanuit Zuid-Amerika per vliegtuig veel drugs naar Europa worden gesmokkeld door koeriers die ten behoeve van organisaties handelen en weten wat zij moeten doen. Het is onwaarschijnlijk dat een organisatie - op de wijze zoals uit de verklaring van verdachte zou moeten volgen - bijna acht kilo cocaïne, een hoeveelheid die een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt, laat vervoeren door een onwetende en onbekende koerier. Dit zou immers aanzienlijke risico's voor de organisatie met zich meebrengen, zoals het risico van verlies van de cocaïne wanneer de koerier alsnog besluit deze niet mee te nemen of af te geven aan een ander. Ook bestaat het risico dat de koerier later niet meer kan worden achterhaald of dat de koerier de drugs voortijdig zelf ontdekt en dit bij de autoriteiten meldt.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank acht de verklaringen van verdachte dat hij niets heeft geweten van de cocaïne in zijn handbagage door de ongewone en verdachte omstandigheden van het geval ongeloofwaardig. Dit houdt in dat, waar van verdachte naar aanleiding van voorgehouden vaststaande feiten redelijke, verifieerbare verklaringen mochten worden verwacht, deze verklaringen niet zijn gegeven, zodat aan de uitleg van verdachte geen gewicht kan worden toegekend. Dientengevolge worden de verklaringen zo onwaarschijnlijk geacht, dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk bekend was met de aanwezigheid van cocaïne in de koffer. De rechtbank acht aldus ook het opzet van verdachte op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de in de koffer aangetroffen (en qua gewicht voelbare) hoeveelheid cocaïne bewezen.
4.3 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 13 maart 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 7918,5 gram netto van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 7918,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Strafmaatverweer
De raadsman voert aan dat cliënt, gezien het feit dat hij een vreemdeling is niet het traject van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan instromen. Voorts zou cliënt, gezien het feit dat hij wel rechtmatig in Nederland verblijft niet in aanmerking komen voor een strafonderbreking onder artikel 40a van de Regeling Tijdelijk Verlaten van de Inrichting, geldend vanaf 1 april 2012. Dit artikel stelt dat de straf voor onbepaalde tijd kan worden onderbroken wanneer de helft van de straf is uitgezeten indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd en onder de voorwaarde dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. De raadsman stelt dat er sprake is van een discrepantie en verzoekt de rechtbank het bovenstaande mee te wegen in haar oordeel om rechtsongelijkheid te voorkomen.
De rechtbank stelt dat de wettelijke regels omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling wel van toepassing zijn op verdachte, nu hij een vreemdeling is met een rechtmatige verblijfstitel, hij is immers een Gemeenschapsonderdaan en dat hij daardoor niet in aanmerking komt voor strafonderbreking onder artikel 40a van de Regeling Tijdelijk Verlaten van de Inrichting, geldend vanaf 1 april 2012. Voorts stelt de rechtbank dat deze laatstgenoemde regeling van tijdelijke aard is en al enige tijd van kracht is. Naar het inzicht van de rechtbank is deze regeling opgesteld om discriminatie ten opzichte van de illegale vreemdeling te voorkomen nu zij niet voor een voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking komen. De rechtbank gaat er van uit dat het ministerie de strafonderbrekingen gewetensvol toepast overeenkomstig de geest van de regeling, te weten een vangnet voor de desbetreffende vreemdelingen. Van rechtsongelijkheid zoals gesteld is dan ook geen sprake, waarbij kan worden opgemerkt dat verdachte een vrijheidsbenemende straf van méér dan drie jaar krijgt opgelegd. Eventuele strafonderbreking zou dan plaatsvinden op hetzelfde moment als een voorwaardelijke invrijheidsstelling. Derhalve ziet de rechtbank geen aanleiding om deze omstandigheid mee te laten wegen in haar oordeel.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mr. A.E. Patijn en mr. G.K. Schoep, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.W. van der Hoek,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 juli 2012.
Mr. G.K. Schoep is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.