Procesverloop
Op 10 november 2011 heeft eiseres een aanvraag ingediend om huishoudelijke hulp op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
Bij brief van 6 januari 2012 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen op haar aanvraag.
Bij besluit van 12 maart 2012 heeft verweerder een besluit genomen op de aanvraag van eiseres en haar aanvraag ingewilligd.
Bij brief van 13 april 2012 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens niet tijdig nemen van een beschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarin de hoogte van de verschuldigde dwangsom is vastgesteld.
Bij brief van 14 mei 2012 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit waarin de verschuldigde dwangsommen zijn bepaald.
Bij besluit van 11 juni 2012 heeft verweerder vastgesteld dat een maximale dwangsom van
€ 1.260,- is verbeurd.
Partijen hebben toestemming gegeven om op grond van artikel 8:57 van de Awb uitspraak te doen zonder dat een zitting plaatsvindt.
Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en uitspraakdatum bepaald op heden.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Ingevolge artikel 6:20 van de Awb kan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
4. In het onderhavige geval staat vast dat verweerder te laat heeft beslist op de aanvraag van eiseres. Verweerder had uiterlijk 5 januari 2012 op de aanvraag van eiseres dienen te beslissen. Ook staat vast dat eiseres verweerder hiervan in gebreke heeft gesteld en dat verweerder aan eiseres de maximale dwangsom verschuldigd is als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb.
5. In artikel 4:18 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom is verschuldigd. In het geval van eiseres zou verweerder dit hebben moeten doen uiterlijk op 15 maart 2012. Immers, eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld op 6 januari 2012. De eerste dag waarover een dwangsom is verschuldigd was 20 januari 2012 en de laatste dag waarover een dwangsom is verschuldigd was 1 maart 2012. Vast staat dan ook dat verweerder niet tijdig bij beschikking de hoogte van de verschuldigde dwangsom heeft vastgesteld. Verweerder heeft dit eerst bij beschikking van 11 juni 2012 gedaan.
6. Eiseres heeft in beroep de rechtbank verzocht de hoogte van de verschuldigde dwangsom vast te stellen, ook vanwege het niet tijdig vaststellen van de dwangsombeschikking en dit te verhogen met de wettelijke rente. Nu verweerder inmiddels wel een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiseres, alsmede de hoogte van de verschuldigde dwangsom heeft bepaald, ziet de rechtbank zich in het onderhavige geval alleen nog geplaatst voor de vraag of verweerder vanwege het niet tijdig geven van een dwangsombeschikking een dwangsom verbeurt. Naar het oordeel van de rechtbank kan hiervan alleen sprake zijn indien de ingebrekestelling – waarbij eiseres verzoekt om toekenning van een dwangsom omdat niet tijdig is beslist op haar verzoek om een dwangsombeschikking – ook weer als een aanvraag in de zin van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 1:3 van de Awb, kan worden aangemerkt. Dit is niet het geval. De ingebrekestelling dient alleen om de dwangsomregeling te activeren.
7. Wel is verweerder wettelijke rente verschuldigd. Artikel 4:100 van de Awb bepaalt immers dat, indien het bestuursorgaan de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, de wettelijke rente verschuldigd is vanaf het tijdstip waarop het bestuursorgaan in verzuim zou zijn geweest, indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor geldende termijn zou zijn gegeven. Nu vaststaat dat verweerder in gebreke is gebleven tijdig de in artikel 4:18 van de Awb bedoelde beschikking te geven, had verweerder de ingebrekestelling van 13 april 2012 tevens moeten aanmerken als een verzoek om vergoeding van de wettelijke rente.
8. Nu verweerder niet heeft beslist over de wettelijke rente zal het beroep gegrond worden verklaard. Het besluit van 11 juni 2011 wordt vernietigd voor zover daarin niet is beslist over de vergoeding van wettelijke rente.
9. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De wettelijke rente over de door verweerder verschuldigde dwangsom van € 1.260,- is gelet op het voorgaande gaan lopen op 16 maart 2012 en liep tot aan de dag van algehele voldoening van de dwangsom, op 12 juni 2012. De rechtbank zal dienovereenkomstig bepalen.
10. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenvergoeding ten aanzien van verweerder. De ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn, 1 punt voor het beroepschrift, waarbij de zwaarte van de zaak als gemiddeld wordt aangemerkt.
11. Uit de gegrondverklaring volgt ook dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 42,- dient te vergoeden.