Het geschil betreft het van besluit van 17 juli 2012, waarin verweerder het bezwaar van verzoeker gegrond heeft verklaard voor zover kapvergunning is verleend voor de plataan met nummer [nummer] tegenover de woning [adres] en de overige bezwaren van verzoeker ongegrond heeft verklaard. De kapvergunning voor deze plataan is geweigerd en de kapvergunning voor de overige drie platanen voor de woningen aan de [adres] blijft gehandhaafd. Voor motivering van dit besluit verwijst verweerder naar het advies van de Kamer uit de commissie beroep- en bezwaarschriften (hierna: de Kamer) van 6 juni 2012.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 18 juli 2012 beroep ingesteld. Tevens is bij brief van 18 juli 2012 verzocht bij voorlopige voorziening de omgevingsvergunning op te schorten voor de duur van de behandeling van het beroepschrift.
Bij mondelinge uitspraak van 24 juli 2012 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende overwogen.
In artikel 2.2 eerste lid aanhef en onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is bepaald dat voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2 van de Bomenverordening Haarlem (hierna: de Bomenverordening) is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te kappen of te doen kappen.
In het eerste lid van artikel 4 van de Bomenverordening is bepaald dat het college de vergunning om te kappen kan weigeren dan wel onder voorschriften verlenen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een vergunning wordt geweigerd indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden van behoud van houtopstand:
- natuur- en milieuwaarden;
- landschappelijke waarden;
- cultuurhistorische waarden;
- waarden van stads- en dorpsschoon;
- waarden voor recreatie en leefbaarheid;
- monumentale- en waardevolle bomen;
- bijzondere houtopstand.
Allereerst stelt de voorzieningenrechter dat verzoeker geen rechten kan ontlenen aan het collegebesluit van 6 maart 2012, waarin onder punt 5 Kanttekeningen wordt vermeld “Mochten er bezwaren dan wel juridische stappen tegen de kapvergunning worden gezet, dan zal de kap tot na de uitspraak worden opgeschort”, nu deze clausule in een ander besluit staat dan waar thans tegen opgekomen wordt.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij niet kan begrijpen dat oorspronkelijk alle bomen in de gehele straat gekapt dienden te worden, vervolgens vier, en thans nog maar drie platanen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de bomen mooi en gezond zijn, maar dat ze te groot zijn voor de smalle straat. Er is sprake van worteldruk en thans wordt een herinrichtingsproject uitgevoerd waarmee wordt beoogd dat de straat 40 tot 60 jaar meegaat. Voorts hebben bewoners om de kap van bepaalde bomen gevraagd onder meer vanwege beperkte lichttoetreding in hun huizen. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat vier bomen gekapt dienden te worden. Naar aanleiding van de bezwaren en op basis van een rapport van 29 mei 2012 heeft verweerder het aantal te kappen bomen teruggebracht naar drie bomen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat beoogd is verzoeker tegemoet te komen. Er zijn voldoende objectieve redenen om ook de vierde boom te kappen. Verweerder heeft hiermee voldoende duidelijk onderbouwd hoe de procedure is verlopen.
Voorts heeft verzoeker verwezen naar uitspraken van de rechtbank ’s-Hertogenbosch met LJN nrs. BB3900 en BD3201. Hierin heeft die rechtbank de kap van bomen verboden vanwege onvoldoende onderzoek en motivering door het bestuursorgaan, en het ontbreken van criteria van beeldbepalendheid van de bomen.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat hier sprake is van een andere situatie. In dit geval heeft verweerder onderzoek gedaan. Verder hanteert verweerder een lijst van beeldbepalende bomen, en zijn deze bomen niet aangewezen als beeldbepalend. Het zijn mooie bomen, maar niet extra beschermenswaardig.
Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder aan de belangen van de buurtbewoners te veel gewicht heeft toegekend omdat ze innerlijk tegenstrijdig zijn. Uit het handelen van de buren volgt niet dat zij overlast ondervinden van de bomen. Verweerder heeft verklaart dat hij aan de belangen van de buren evenveel waarde hecht als aan de belangen van eiser. Bovendien heeft verweerder - uit een oogpunt van kosten – belang bij het voorkomen van extra onderhoud in de komende 40 – 60 jaren.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zorgvuldig gehandeld en voldoende gemotiveerd waarom hij de belangen heeft afgewogen zoals hij heeft gedaan.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot schorsing van de omgevingsvergunning dan ook af. Op verzoek van verzoeker zal geen toepassing worden gegeven aan artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarmee onmiddellijk uitspraak gedaan kan worden in de hoofdzaak.