ECLI:NL:RBHAA:2012:BX4586

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/2928
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van de Opiumwet

In deze zaak hebben verzoekers, wonende in een woning in Haarlem, een voorlopige voorziening aangevraagd tegen een besluit van de burgemeester van Haarlem om hun woning voor de duur van zes maanden te sluiten op grond van de Opiumwet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers eigenaar zijn van de woning en dat er een last onder bestuursdwang is opgelegd vanwege de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs, waaronder wiet en hasj, en andere criminele activiteiten die in de woning plaatsvonden. De burgemeester heeft op basis van artikel 13b van de Opiumwet besloten tot sluiting van de woning, omdat de aangetroffen hoeveelheden drugs duiden op een handelshoeveelheid, wat de bevoegdheid tot sluiting rechtvaardigt. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij zij stelden dat de sluiting onevenredig was en dat zij niet in staat waren om elders te wonen.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekers afgewogen tegen het belang van de overheid om handhavend op te treden. De rechter oordeelde dat de sluiting van de woning noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde en dat de burgemeester terecht had geoordeeld dat de sluiting niet bedoeld was als straf, maar als een maatregel om de openbare orde te herstellen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat het ontbreken van beleidsregels de sluiting niet in de weg staat, aangezien de wettelijke grondslag voor het bestuursdwangbesluit voldoende duidelijk en toegankelijk is.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit van de burgemeester. De rechter concludeerde dat de motivering van het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kon doorstaan en dat verzoekers niet voldoende onderbouwd hadden dat zij in vergelijkbare gevallen anders behandeld zouden zijn. De uitspraak werd gedaan op 6 juli 2012, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 - 2928
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2012
in de zaak van:
[verzoekers],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. B.A. Vink, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de burgemeester van Haarlem,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.E. Biezenaar advocaat te Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2012 heeft verweerder onder gebruikmaking van zijn bevoegdheid ex artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd in de vorm van sluiting van de woning in perceel [adres] voor de duur van zes maanden, met ingang van 11 juli 2012.
Tegen dit besluit hebben verzoekers op 20 juni 2012 bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 2 juli 2012. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.E. Biezenaar en door drs. J.A.M. Lubbers, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers woonachtig zijn in en eigenaar zijn van de woning aan de [adres] Gelet op de last onder bestuursdwang in de vorm van sluiting van deze woning voor de duur van zes maanden hebben zij een spoedeisend belang bij het verzoek om voorlopige voorziening.
2.3 Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit van 13 februari 2012 op te schorten tot zes weken nadat verweerder op het bezwaarschrift heeft beslist.
2.4 Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In lijst II zijn hennep en hasj vermeld.
2.5 In de ambtsedige processen-verbaal van 7 maart 2012, 20 februari 2012 en 29 juni 2012 is gerelateerd dat op 6 oktober 2011 tijdens een onderzoek onder meer een grote hoeveelheid sofdrugs is aangetroffen (5.750 gram wiet, 3.365,74 gram hasj, circa 706 voorgedraaide joints), een vuurwapen en munitie, een grote hoeveelheid contant geld (ongeveer € 105.000,00), alsmede diverse administratieve stukken van Coffeeshop [naam].
2.6 Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van deze bevindingen van de politie terecht op het standpunt gesteld dat voldaan is aan het in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalde en dat hij dus bevoegd was bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de woning. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie de uitspraak van 21 maart 2012 (LJN: BV9512), is voor het ontstaan van de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen niet vereist dat daadwerkelijk harddrugs dan wel softdrugs zijn verhandeld. Uit het woord “daartoe” in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet volgt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft tot sluiting van de woning. Dit brengt tevens met zich dat de omstandigheid dat verzoekster, naar zij stelt, geen wetenschap had van de aanwezigheid van drugs in de woning, niet afdoet aan de bevoegdheid van verweerder tot sluiting van de woning.
2.7 Nu de in de woning van verzoekers aangetroffen hoeveelheid softdrugs de hoeveelheid voor eigen gebruik ruimschoots overschrijdt heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze middelen bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking.
2.8 Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet beschikt verweerder over beleidsvrijheid. Het betoog van verzoeker dat het ontbreken van beleid in de weg staat aan de sluiting van de woning volgt de voorzieningenrechter niet. Hoewel het wenselijk is dat met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheid ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet om tot sluiting van woningen over te gaan beleidsregels voorhanden zijn, leidt het enkele ontbreken van zulke beleidsregels niet tot het oordeel dat verweerder van vorenbedoelde bevoegdheid geen gebruik mag maken.
2.9 In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat hij het, in het belang van het herstel van de openbare orde in de nabije omgeving, noodzakelijk acht dat de woning voor de duur van zes maanden wordt gesloten. De sluiting is gericht op het herstel van de openbare orde en is niet bedoeld om te straffen. Verweerder vindt het belang van de bewoners opwegen tegen het belang van de overheid om handhavend op te treden tegen de geconstateerde overtreding van de Opiumwet.
Verweerder heeft ter zitting zijn standpunt nader toegelicht. Verweerder is bezig met het opstellen van een beleid ten aanzien van het sluiten van woningen. Eerder heeft verweerder niet te maken gehad met een situatie die sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet vergde. Ook zonder beleid voldoet artikel 13b Opiumwet aan de vereisten van voorzienbaarheid en toegankelijkheid als wettelijke grondslag voor het bestuursdwangbesluit. De feiten die leiden tot de bevoegdheid om in te grijpen zijn concreet beschreven in de wettelijke bepaling en voor iedereen duidelijk en kenbaar.
Verweerder heeft aansluiting gezocht bij het Handhavingsbeleid ten aanzien van Lokalen. Het aanwezig hebben van handelshoeveelheden van meer dan 10 kilo drugs met toebehoren wordt in alle gevallen als zeer ernstig aangemerkt. Bij een handelsvoorraad van tussen 10 en 25 kilo sluit verweerder het lokaal zonder meer voor zes maanden. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid softdrugs acht de voorzieningenrechter de sluiting van verzoekers woning voor de duur van zes maanden in dit geval dan ook niet onevenredig dan wel disproportioneel.
Het doel van bestuursdwang ingevolge artikel 13b van de Opiumwet is het herstellen van het woon- en leefklimaat van de omgeving van de woning waarin de drugs zijn aangetroffen en ter voorkoming van een herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen. De aanwezigheid van hoeveelheden softdrugs en geld als hier aangetroffen trekt andere criminele activiteiten aan en vormt een ernstig risico voor de omgeving en de omliggende woningen, aldus verweerder.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit, zoals ter zitting gegeven, de terughoudende rechterlijke toetsing kan doorstaan.
2.10 Voorts had verweerder in redelijkheid geen gebruik hoeven te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid. In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd ten aanzien van hun leeftijd en gezondheid ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan te nemen dat zij niet in staat zijn (tijdelijk) elders te wonen.
2.11 Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, reeds omdat verzoekers niet nader hebben onderbouwd in welke concrete, volgens hen vergelijkbare gevallen verweerder niet zou zijn overgegaan tot sluiting.
2.12 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2012.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.