Parketnummer: 15/800329-12
Uitspraakdatum: 3 juli 2012
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 juni 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Mexico),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag Hoorn, locatie Zwaag.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 5954,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2012 (dossierparagraaf 2.1);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2012 (dossierparagraaf 2.2);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 11 maart 2012 (dossierparagraaf 2.6);
- het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 15 maart 2012, kenmerk 2590 X 12.
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 9 maart 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 5954,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van bijna zes kilo van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als straf in aanmerking.
Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting inzake drugskoeriers.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte, anders dan door zijn raadsvrouw is bepleit, niet behoort tot de categorie van de echte zogenaamde pakezels zoals bedoeld in deze oriëntatiepunten, maar in beginsel als een standaardkoerier dient te worden aangemerkt.
De officier van justitie heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden gevorderd.
Hoewel ook de officier van justitie met deze eis al ten voordele van verdachte is afgeweken van de oriëntatiepunten, ziet de rechtbank in de omstandigheden van de onderhavige zaak grond gelegen nog iets meer dan de officier van justitie ten voordele van verdachte af te wijken van de straf die bij een invoer van zes kilo cocaïne in de regel pleegt te worden opgelegd.
Redengevend hiervoor is met name de proceshouding van verdachte; zijn directe bekentenis en het feit dat hij met de Koninklijke Marechaussee heeft meegewerkt in het onderkennen en daadwerkelijk kunnen aanhouden van zijn afhaler. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze nader zijn toegelicht en met stukken zijn onderbouwd door zijn raadsvrouw.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG (30) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter,
mr. S. Jongeling en mr. G.K. Schoep, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2012.
Mr. Schoep is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.