2.4 De omgevingsvergunning ziet op het bouwen van twee zijperrons (bouwen van een keermuur), verlenging van de voetgangerstunnel naar de twee zijperrons, het bouwen van drie (glazen) liften (bij het middenperron en de twee zijperrons) en het bouwen van een lage fietsenstalling met een luifel. Op het voorplein wordt het fietspad verlegd, het tankstation aan de zuidkant wordt gesloopt inclusief het verwijderen van de ondergrondse infrastructuur en aan de noordkant wordt een nieuw tankstation gebouwd inclusief het aanbrengen van ondergrondse infrastructuur met bijbehorende in- en uitrit. De in- en uitrit van het parkeerterrein wordt verlegd. Voorts wordt de bushalte verplaatst aan de stationszijde van de Wandelweg.
2.5 Verzoekers wonen aan het [adres], gelegen tegenover de plek waar het nieuwe tankstation is gesitueerd, in de nabijheid van de in- en uitrit van het parkeerterrein en ter hoogte van de op te waarderen spoorwegovergang. Verzoekers kunnen zich niet verenigen met de verleende omgevingsvergunning omdat zij vrezen voor aantasting van hun woongenot en waardedaling van hun woning door het verplaatsen van het tankstation, het wijzigen van de in- en uitrit van het parkeerterrein van het station en het opwaarderen van de spoorwegovergang. Voorts hebben verzoekers inhoudelijke gronden aangevoerd die zich richten op het ontbreken van een goede ruimtelijke onderbouwing met betrekking tot de toename van geluid-, licht- en geurhinder en de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ten slotte zijn volgens verzoekers de externe veiligheidsrisico’s niet in kaart gebracht.
2.6 In de ruimtelijke onderbouwing en de reactie op de zienswijze heeft verweerder gemotiveerd dat onderzoek is gedaan naar de milieu- en veiligheidsaspecten van de verplaatsing van het tankstation, het wijzigen van de in- en uitrit van het parkeerterrein en het opwaarderen van de spoorwegovergang tegenover de woning van verzoekers, en dat uit dat onderzoek naar voren komt dat aan de geldende voorschriften wordt voldaan.
2.7 Ter zitting is vastgesteld dat de afstand tussen de afleverzuil van het tankstation tot aan de gevel van de woning van verzoekers en de andere in de omgeving gelegen woningen meer dan 20 meter bedraagt zodat voor het tankstation geen vergunningsprocedure voor het onderdeel milieu noodzakelijk is. Gelet hierop geldt voor het tankstation een meldingsplicht op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit). Op grond hiervan zijn de regels van het Activiteitenbesluit rechtstreeks als voorschriften op het verplaatsen van het tankstation van toepassing en dient aan deze normen te worden voldaan.
2.8 Bij de huidige stand van het dossier en de door verzoekers aangevoerde gronden bestaan onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat bij de verplaatsing van het tankstation, de opwaardering van de spoorwegovergang en het wijzigen van de inrit van de parkeerplaats niet zal kunnen worden voldaan aan de geldende voorschriften van het Activiteitenbesluit en het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen. De door verzoekers daarbij geplaatste kanttekeningen leveren onvoldoende grondslag op om de omgevingsvergunning te schorsen.
2.9 Verzoekers hebben voorts aangevoerd dat de verplaatsing van het tankstation niet is meegenomen in het verrichte natuuronderzoek en dat daarvoor geen ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet (hierna: Ffw) is verleend.
2.10 In de ruimtelijke onderbouwing wordt aangegeven dat 18 juli 2011 een vergunning (bedoeld zal zijn: ontheffing) krachtens de Ffw is verleend. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat de verplaatsing van het tankstation handelingen meebrengt als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw waarvoor een ontheffing is vereist, dan wel indien van zulke handelingen wel sprake zou zijn, de verleende ontheffing daarop geen betrekking heeft. De voorzieningenrechter gaat er vooralsnog van uit dat waar het gaat om de toetsing aan de Ffw een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27 van de Wabo niet is vereist.
2.11 Ook de overige door verzoekers aangevoerde gronden die zien op de totstandkoming van de omgevingsvergunning en op de welstandsbeoordeling, leveren, ook indien zij juist zouden zijn, onvoldoende grond op om de verleende omgevingsvergunning te schorsen. Dat de bouw van het tankstation de herziening van de verleende kapvergunning en een te zijner tijd op te leggen herplantplicht doorkruist, zoals verzoekers stellen, is dermate speculatief dat daarin eveneens geen grond is gelegen voor schorsing van de omgevingsvergunning. Onder deze omstandigheden weegt het belang van ProRail om de omgevingsvergunning te mogen gebruiken zwaarder dan het belang dat verzoekers hebben bij het staken van de werkzaamheden. Daarbij is van belang dat het daadwerkelijke nadeel zoals verzoekers dat zien, voor hen pas optreedt bij ingebruikname van het tankstation dat is gepland voor januari/februari 2013. Waar het gaat om de zorg van verzoekers dat met de bouw van het tankstation milieu- en veiligheidseisen worden overschreden, geldt voorts dat geen sprake is een onomkeerbare situatie. Ook na ingebruikname van het tankstation zal dit aan de geldende milieu- en veiligheidseisen dienen te voldoen.
2.12 Het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.