ECLI:NL:RBHAA:2012:BX6667

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
7 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/2786 & 12/3001
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering wegens onduidelijkheid financiële situatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 7 augustus 2012 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorzieningen van een verzoekster wiens bijstandsuitkering was opgeschort en ingetrokken door de gemeente. De verzoekster ontving sinds 1 september 2003 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb), maar de gemeente had twijfels over haar financiële situatie na meldingen dat zij mogelijk samenwoonde en een extra inkomstenbron zou hebben. De gemeente heeft verzoekster op 3 mei 2012 gevraagd om aanvullende informatie, maar zij heeft niet alle gevraagde gegevens verstrekt. Hierdoor heeft de gemeente haar uitkering per 13 april 2012 opgeschort en later per 26 april 2012 ingetrokken.

Tijdens de zitting op 26 juli 2012 heeft de verzoekster haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij haar schulden probeert af te lossen en dat haar financiële situatie benard is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente op goede gronden de uitkering heeft opgeschort en ingetrokken, omdat verzoekster onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over haar financiële situatie. De voorzieningenrechter heeft beide verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, met de overweging dat verzoekster meer openheid van zaken moet geven over haar financiën en dat de gemeente haar nieuwe aanvraag met voortvarendheid zal behandelen.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in de financiële situatie van bijstandsontvangers en de verantwoordelijkheden die zij hebben om de benodigde informatie te verstrekken. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK Haarlem
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2786 en 12/3001
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 augustus 2012 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen
[naam verzoekster], te [woonplaats], verzoekster
(gemachtigde: mr.drs. J.E. Groenenberg),
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: mr. J.C.W. Kieviet).
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2012 (het eerste primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die verzoekster in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) ontving per 13 april 2012 (de voorzieningenrechter leest: 26 april 2012) opgeschort, omdat verzoekster in een gesprek en een huisbezoek niet alle informatie heeft verstrekt die noodzakelijk is om het recht op uitkering vast te stellen.
Bij besluit van 26 juni 2012 (het tweede primaire besluit) heeft verweerder verzoeksters Wwb-uitkering per 26 april 2012 ingetrokken, omdat verzoekster de gelegenheid om uiterlijk op 16 mei 2012 alsnog aan de inlichtingenplicht te voldoen niet heeft benut.
Verzoekster heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter voorts verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2012. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts was ter zitting aanwezig M. Poulie, als handhavingsmedewerker werkzaam bij verweerder.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster ontving vanaf 1 september 2003 van verweerder een Wwb-uitkering berekend naar de norm van een alleenstaande ouder, vermeerderd met een toeslag van 20%. Verzoekster heeft vier minderjarige kinderen, onder wie een baby van ongeveer een halfjaar. Op 18 februari 2012 heeft verweerder over de woon- en leefsituatie van verzoekster een melding ontvangen, waarin werd aangegeven dat verzoekster zou samenwonen, getrouwd zou zijn en binnenkort zou bevallen.
3. Verweerder heeft vervolgens een onderzoek ingesteld. Bij brief van 13 april 2012 is verzoekster uitgenodigd voor een gesprek op 26 april 2012. In aansluiting op dit gesprek hebben medewerkers van verweerder bij verzoekster een huisbezoek afgelegd. Op grond van de bevindingen bij het huisbezoek heeft verweerder het opschortingsbesluit genomen. In dit besluit heeft verweerder een lijst opgenomen van stukken dan wel gegevens die verzoekster alsnog bij verweerder zou moeten inleveren. Bij brieven van 9 en 15 mei 2012 heeft verzoekster aan verweerder een aantal gegevens toegestuurd. Verweerder heeft vervolgens het intrekkingsbesluit genomen.
5. Verweerder is van mening dat uit onderzoek blijkt dat verzoekster maandelijks hoge bedragen betaalt aan schuldeisers en onvoldoende contant geld opneemt ten behoeve van het levensonderhoud van haar zelf en de vier kinderen. Verweerder ziet in de overgelegde bankafschriften ook geen verklaring voor de kosten van de renovatie en herinrichting van verzoeksters woning. Verzoekster heeft niet aangetoond hoe zij haar nieuwe meubels betaald heeft. Volgens verweerder rechtvaardigen haar uitgavenpatroon en haar inrichting de veronderstelling dat verzoekster de beschikking heeft over onbekende financiële middelen. In de haar geboden hersteltermijn na het opschortingsbesluit heeft verzoekster vervolgens hiervoor onvoldoende verklaring gegeven. Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt nader toegelicht aan de hand van een aantal berekeningen, gemaakt op basis van de door verzoekster overgelegde bankafschriften. Op basis hiervan komt verweerder tot de conclusie dat er in het huishouden van verzoekster meer geld uitgaat dan er inkomt. Verzoeksters recht op bijstand is dan ook niet vast te stellen, aldus verweerder.
6. Verzoekster kan zich niet met de primaire besluiten verenigen. Verzoekster ontkent dat zij een extra inkomstenbron heeft. Zij probeert stelselmatig haar schulden af te lossen op basis van betalingsregelingen. Iedere maand betaalt zij met het geld dat zij binnenkrijgt een bedrag af van de meest klemmende schulden, zodat de schuldeisers tijdelijk tevreden worden gesteld. De maand erna betaalt zij dan weer andere schuldeisers en zo houdt zij haar financiën met kunst en vliegwerk in balans. Zo heeft verzoekster bijvoorbeeld over februari en maart 2012 haar huur niet betaald, maar de huur van april 2012 weer wel. Kinderbijslag en toeslagen gebruikt verzoekster altijd zodra ze binnenkomen voor dringende betalingen. In de maand dat zij de kinderbijslag voor het gehele kwartaal ontvangt bijvoorbeeld, lost zij daarmee een extra deel van haar schulden af. Ondertussen loopt haar totale schuldenlast nog steeds op, zo heeft zij ter zitting uiteengezet. Dat blijkt ook uit de door verweerder overgelegde analyse van haar bankafschriften. De meubels die zij heeft, zijn deels door haar moeder betaald, deels van diverse familieleden overgenomen, omdat de familieleden ze gingen wegdoen. De dure babyartikelen zijn allemaal cadeau gekregen. Verzoekster heeft er voorts op gewezen dat niet alles in huis nieuw is. Een aantal gebruiksgoederen (zoals de koelkast) zijn oud en dringend aan vervanging toe. Volgens verzoekster is haar financiële situatie benard en heeft zij weldegelijk recht op bijstand. Zij heeft een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening, omdat zij geen inkomsten heeft en niet in haar eigen levensonderhoud en dat van haar kinderen, kan voorzien.
7. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
8. Allereerst ligt de vraag voor of verweerder op goede gronden verzoeksters recht op bijstand per 3 mei 2012 heeft opgeschort. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit de stukken blijkt dat verweerder verzoekster bij brief van 4 april 2012 had gevraagd om alle afschriften van haar bankrekeningen mee te nemen naar het gesprek op 26 april 2012. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat deze bankafschriften noodzakelijk zijn voor de beoordeling of verzoekster (nog) recht op bijstand heeft. Ten tijde van de opschorting had verzoekster nog niet alle noodzakelijke afschriften overgelegd. Voorts had verweerder verzoekster gevraagd aan te geven hoe zij de renovatie en inrichting van haar huis had gefinancierd. Ook deze gegevens had verzoekster ten tijde van de opschorting niet overgelegd. Gelet hierop bestond er aanleiding om verzoeksters recht op uitkering op te schorten en haar in de gelegenheid te stellen alsnog de gevraagde gegevens over te leggen.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om schorsing van het opschortingsbesluit van 3 mei 2012 daarom af.
10. De voorzieningenrechter ziet zich voorts gesteld voor de vraag of verweerder op goede gronden is overgegaan tot intrekking van verzoeksters Wwb-uitkering per 26 april 2012. Ook deze vraag beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend.
11. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van verweerder dat de door verweerder ter zitting overgelegde berekeningen een weinig overzichtelijk uitgavenpatroon van verzoekster vertonen. Daaruit valt niet op te maken wat verzoekster maandelijks precies aan financiële transacties verricht, welke schulden zij heeft, welke schulden zij afbetaalt met welke inkomsten en welk bedrag zij uiteindelijk overhoudt om van te leven. De uitleg die verzoekster daarover heeft gegeven – dat zij maandelijks met het beschikbare geld het ene gat vult met het volgende - acht de voorzieningenrechter niet geheel onaannemelijk, gelet op de steeds wisselende crediteuren die betaald worden en het grote aantal kleine transacties over en weer van verschillende rekeningen. De voorzieningenrechter acht het echter niet onterecht dat verweerder zich, aan de hand van hetgeen thans voorligt, op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster een onvoldoende duidelijk beeld heeft gegeven van haar financiële situatie, dat het van haar verwacht mocht worden dat zij meer openheid van zaken zou geven en aan de hand van al haar gegevens toelichting zou geven over hoe zij haar financiën maandelijks beheert.
12. Daarnaast bestonden er bij verweerder eveneens terecht vragen ten aanzien van de, tijdens het huisbezoek op 26 april 2012 aangetroffen, inrichting van verzoeksters huis. Ook dienaangaande heeft verzoekster ter zitting een verklaring gegeven - dat haar moeder een deel van deze spullen heeft betaald en een deel ‘afdankertjes’ zijn van diverse familieleden - doch ook hiervan heeft zij nog onvoldoende bewijsstukken overgelegd.
13. Hoewel de voorliggende feiten, naar het oordeel van de voorzieningenrechter , niet hoeven te betekenen dat verzoekster beschikt over onbekende aanvullende financiële middelen, is, gelet op de vele nog onbeantwoorde vragen, de conclusie van verweerder dat verzoeksters recht op bijstand op dit moment niet is vast te stellen, gerechtvaardigd. Dit houdt in dat verweerder op goede gronden verzoeksters Wwb-uitkering per 26 april 2012 heeft ingetrokken.
14. Het voorgaande brengt met zich dat de voorzieningenrechter ook het verzoek gericht op schorsing van het intrekkingsbesluit van 26 juni 2012 zal afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
16. Ter zitting is ten slotte naar voren gekomen dat verzoekster inmiddels een nieuwe Wwb-aanvraag heeft ingediend. De voorzieningenrechter wijst verzoekster erop dat zij bij deze aanvraag meer duidelijkheid zal dienen te verschaffen ten aanzien van haar financiën, door verweerder inzage te geven in haar schulden en in de wijze waarop zij haar inkomsten per maand over de diverse haar ter beschikking staande rekeningen verdeelt en uitgeeft. Zonodig zou iemand van de afdeling schuldsanering verzoekster behulpzaam kunnen zijn bij het in kaart brengen van haar situatie. Voorts zal verzoekster voor zover mogelijk een overzicht moeten samenstellen van alle goederen die zij in huis heeft en van elk van die goederen moeten aangeven hoe en wanneer zij die goederen heeft verkregen: zelf gekocht of van iemand gekregen. Zo mogelijk dient verzoekster hiervan een bewijsstuk over te leggen. De voorzieningenrechter denkt daarbij bijvoorbeeld aan een verklaring van de betrokkene die het stuk heeft ingebracht. Dat voor ieder stuk tevens een aankoopbon moet worden overgelegd, acht zij een te zware eis. Gelet op het feit dat verzoekster vier kinderen heeft die mede afhankelijk zijn van de uitkering, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat verweerder de nieuwe bijstandsaanvraag met voortvarendheid zal afhandelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst beide verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.