ECLI:NL:RBHAA:2012:BX6685

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/3481
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.J. van Brussel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in verband met gezamenlijke huishouding en beëindiging uitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 9 augustus 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die in bezwaar was gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Dit besluit, genomen op 5 april 2012, hield in dat de uitkering van verzoekster op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) werd beëindigd per 6 april 2012 en ingetrokken per 21 maart 2012. De reden hiervoor was dat verzoekster samenwoonde met haar broer, wat volgens de gemeente leidde tot de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente op goede gronden tot dit besluit is gekomen. Tijdens een huisbezoek op 21 maart 2012 werd geconstateerd dat de broer van verzoekster bij haar verbleef en dat er aanwijzingen waren dat hij daar zijn hoofdverblijf had. Er werd onder andere kleding van de broer aangetroffen in de woning van verzoekster, evenals post en toiletartikelen. Bovendien had de broer eerder schriftelijke verklaringen afgelegd waarin hij aangaf dagelijks bij verzoekster te verblijven.

De voorzieningenrechter concludeerde verder dat er sprake was van wederzijdse zorg tussen verzoekster en haar broer, waarbij verzoekster de meeste zorgtaken op zich nam, zoals het doen van boodschappen en koken, terwijl de broer voornamelijk op de kinderen paste en af en toe hielp met boodschappen. Gezien deze omstandigheden oordeelde de voorzieningenrechter dat de gemeente terecht had aangenomen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK Haarlem
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/3481
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
9 augustus 2012 in de zaak tussen
[naam verzoekster], te [woonplaats], verzoekster
(gemachtigde: mr. M.J. van der Staaij),
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder
(gemachtigde: drs. M.E. Zandbergen).
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder onder meer de uitkering die verzoekster van verweerder ontving in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) beëindigd met ingang van 6 april 2012 en ingetrokken per 21 maart 2012, omdat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert met [naam broer verzoekster] (hierna: de broer van verzoekster).
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2012. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. E.M. Bosscher, namens haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het primaire besluit van 5 april 2012 is volgens de voorzieningenrechter op goede gronden genomen. Op grond van het huisbezoek bij verzoekster op 21 maart 2012 is aannemelijk geworden dat de broer van verzoekster bij haar zijn hoofdverblijf had. Deze broer is toen bij verzoekster aangetroffen terwijl hij daar de nacht had doorgebracht. Bovendien bevond zich een zak met kleding van verzoeksters broer in de kamer van haar zoontje. Ook de post en wat toiletartikelen van de broer zijn bij verzoekster aangetroffen. Dat het verblijf van verzoeksters broer bij haar een duurzaam karakter had, is voldoende aannemelijk geworden, vanwege het feit dat de broer op 31 augustus 2011 en 4 oktober 2011 een schriftelijke verklaring heeft afgelegd, waaruit naar voren komt dat hij elke dag bij verzoekster verblijft en daar ook dagelijks slaapt. De resultaten van het huisbezoek op 21 maart 2012 wijzen er op dat daar op dat moment geen verandering in was gekomen.
3. Eveneens is voldoende aannemelijk geworden dat tussen verzoekster en haar broer sprake was van wederzijdse zorg. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat verzoekster voornamelijk de zorgtaken voor haar rekening nam. Zij deed de boodschappen en de was en zij kookte. Verzoeksters broer betaalde geen huur. De bijdragen van de kant van verzoeksters broer bestonden uit het regelmatig oppassen op verzoeksters zoontje. Soms haalde de broer ook boodschappen en een enkele keer haalde hij eten voor verzoekster en hem zelf.
4. Het voorgaande brengt mee dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook af.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder onder meer verklaard dat verweerder ernaar zal streven de nieuwe Wwb-aanvraag van verzoekster snel af te handelen. Dit vanwege het feit dat verzoekster met de woningbouwvereniging Ymere heeft afgesproken dat zij haar huur over augustus 2012 in deze maand zal betalen. Verweerder zal dan ook proberen de afspraak met verzoekster die nu staat gepland op 22 augustus 2012, naar voren te halen.
Daarnaast zal verweerder proberen de behandeling van verzoeksters bezwaarschrift te bespoedigen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 augustus 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.