proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
2 juli 2012 in de zaak tussen
[naam verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. M.Th.A.M. Mes),
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend, verweerder
(gemachtigde: R.G. van der Eijk).
Bij besluit van 27 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) verzoekers uitkering met ingang van 1 juni 2012 met 100% verlaagd voor de duur van een maand.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter voorts verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [naam], casemanager van verzoeker.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd op de artikelen 9 en 18 van de Wwb, artikel 2, onder D, sub 3 en artikel 3, eerste lid, onder d, van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009.
3. In deze procedure gaat het om de vraag of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker niet of onvoldoende heeft meegewekt aan een onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling en of dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden van het re-integratietraject.
4. Vaststaat dat verzoeker bij de aanvang van het re-integratietraject heeft verklaard dat hij hieraan volledig wilde meewerken.
5. In deze procedure is cruciaal het antwoord op de vraag wat er door beide partijen is gezegd in het gesprek op 20 april 2012. Bij dit gesprek waren aanwezig: verzoeker, diens casemanager en een medewerker van het re-integratiebedrijf [naam bedrijf].
6. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het gesprek van 20 april 2012 anders is verlopen dan uit de rapportage van dit gesprek naar voren komt. Ter zitting heeft verzoeker hierover toegelicht dat hij een dag per week voor zijn kinderen wil zorgen. Daarnaast is verzoeker beschikbaar voor werk. Verzoeker wil graag aan het werk.
7. Verweerder wijst op de rapportage van het gesprek van 20 april 2012 en daarnaast op nadere informatie van de betrokken medewerker van [naam bedrijf].
8. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet aannemelijk kunnen maken dat het verslag van het gesprek op 20 april 2012 een onjuiste weergave is van dit gesprek.
9. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat wanneer hij een baan accepteert van 24 uur per week, hij hiermee uit de bijstand zal blijven. Verzoeker stelt zich dan ook op het standpunt dat hij voldoende heeft meegewerkt aan het re-integratietraject.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het, gelet op verzoekers kennis en bekwaamheden te verwachten is, dat de kans dat [naam bedrijf] voor verzoeker een baan vindt van 24 uur per week die leidt tot een inkomen dat ligt boven bijstandsniveau, uiterst klein is. Gelet hierop stelt verweerder dat het niet aan verzoeker is om voorafgaand aan het traject belemmeringen op te werpen. Omdat verzoeker een dergelijke belemmering toch heeft opgeworpen (hij wilde niet meer werken dan 24 uur per week), heeft hij terugmelding van verzoeker door [naam bedrijf] geaccepteerd.
11. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker in het gesprek op 20 april 2012 ten minste de indruk gewekt dat hij slechts beperkt beschikbaar was voor werk. Dit is een gedraging waaruit verweerder mocht afleiden dat verzoeker onvoldoende meewerkte aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Deze gedraging valt onder artikel 2, onder D, (categorie 4) derde lid, van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009. Niet gebleken is dat deze gedraging verzoeker niet kan worden verweten.
12. Dat verzoeker thans met behulp van zijn gemachtigde in staat is tot het maken van afspraken met verweerder, waarbij hij zich ruimer beschikbaar stelt voor werk zonder dat dat ten koste gaat van zijn kinderen, maakt het voorgaande niet anders.
13. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel - Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.