uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 oktober 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder
(gemachtigde: mr. A.F. van Heusden),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de provincie Noord-Holland, (gemachtigde: mr. A.F.P. van Mierlo).
Bij besluit van 11 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de provincie Noord-Holland omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouw en monument, ten behoeve van de realisatie van een ondergrondse parkeergarage en een nieuwe kantoorvleugel op het perceel Dreef 3 te Haarlem.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2012. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. A.F. van Heusden en F.A.C. de Groot, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlem. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden mr. A.F.P. van Mierlo, R. Visser, L. van Griensven en M. Kassens, allen werkzaam bij de provincie Noord-Holland.
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter constateert, met verzoeker, dat volgens de rechtsmiddelenvoorlichting onder het primaire besluit beroep tegen dat besluit kan worden ingesteld. Verzoeker heeft vervolgens ook beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft bij brief van 20 augustus 2012 aangegeven dat niet de uitgebreide procedure, maar de reguliere procedure van toepassing is. Er staat dan ook geen beroep open tegen het primaire besluit, maar bezwaar, aldus verweerder. Bij brief van 24 augustus 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van verzoeker doorgezonden naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat zijn beroepschrift ten onrechte naar verweerder is doorgezonden ter behandeling als bezwaar. Omdat verweerder ervoor heeft gekozen de uitgebreide procedure te volgen, staat tegen het primaire besluit beroep open. Dit blijkt uit de formuleringen die verweerder heeft gebruikt in het primaire besluit, alsmede uit de rechtsmiddelenclausule, aldus verzoeker.
4. Verweerder heeft aangegeven dat het om een kennelijke verschrijving gaat. De aanvraag om deze omgevingsvergunning is na ontvangst in het systeem van verweerder ingeschreven als een aanvraag om een omgevingsvergunning waarvoor de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt. De reden hiervoor was gelegen in het feit dat er ten tijde van de aanvraag ter plaatse geen bestemmingsplan gold. Na inwerkingtreding van het bestemmingsplan is de aanvraag in procedure genomen overeenkomstig de reguliere procedure. Abusievelijk is in het uiteindelijke besluit echter wel de vermelding terechtgekomen dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure is gevolgd.
5. Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, van de Wabo is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij paragraaf 3.3 daarop van toepassing is.
Ingevolge het in paragraaf 3.3 opgenomen artikel 3.10 van de Wabo – voor zover hier van belang – is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
[…]
d. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, voor zover voor die activiteit krachtens artikel 2.26, derde lid, een adviseur is aangewezen;
[…].
Artikel 2.1 eerste lid, onder f van de Wabo luidt: het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd monument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht
Artikel 6.4, eerste lid, onder a van het Besluit omgevingsrecht (Bor) luidt als volgt:
Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de wet, worden als adviseurs aangewezen:
a. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, indien de activiteit betrekking heeft op:
1°. het slopen van een beschermd monument of een deel daarvan voor zover van ingrijpende aard,
2°. het ingrijpend wijzigen van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan, voor zover de gevolgen voor de waarde van het beschermde monument vergelijkbaar zijn met de gevolgen van het geval, bedoeld onder 1°,
3°. het reconstrueren van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan, waarbij de staat van het monument wordt teruggebracht naar een eerdere staat of een veronderstelde eerdere staat van dat monument, of
4°. het geven van een nieuwe bestemming aan een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan;
6. Het rijksmonument in kwestie is het pand Dreef 1, de zogeheten dokterswoning. De werkzaamheden betreffen met name de aansluiting van dit pand aan de oudbouw op het perceel Dreef 3. Ook wordt een in 1966 aangebrachte verhoging van de buitenschoorsteen van de dokterswoning ongedaan gemaakt en wordt de schoorsteen weer in zijn oorspronkelijke staat hersteld. Gelet op het vorenstaande kan niet worden staande gehouden dat sprake is van een ingrijpende wijziging van het betreffende rijksmonument. Ingevolge artikel 3.10 van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 6.4, eerste lid, van het Bor is de uitgebreide voorbereidingsprocedure hierop dan ook niet van toepassing. Voorts heeft verweerder ontkend dat een besluit is genomen als is bedoeld in artikel 3:10, eerste lid, van de Awb. Anders dan verzoeker betoogt, betekent het enkele feit dat verweerder in het primaire besluit en de publicatie daarvan, heeft vermeld dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure is gevolgd niet dat verweerder geacht moet worden deze procedure te hebben gevolgd. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat in het onderhavige geval de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is en dat verweerder deze ook heeft gevolgd. Het beroepschrift van verzoeker is dan ook terecht doorgezonden naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
7. De omgevingsvergunning ziet op de bouw van een ondergrondse parkeergarage en een nieuwe kantoorvleugel voor het provinciehuis aan [adres] 3 te Haarlem.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Frederikspark” dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2012 en in werking is getreden na de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op 29 juni 2012 (LJN BX0282) waarbij het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot dit bestemmingsplan is afgewezen. Naar de voorzieningen-rechter ter zitting heeft begrepen van partijen, zal de behandeling ter zitting door de Afdeling van de beroepen gericht tegen het bestemmingsplan in november plaatsvinden.
8. Niet in geschil is, en ook de voorzieningenrechter gaat daarvan uit, dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Gelet hierop is er in de besluitvorming ten aanzien van deze aanvraag geen ruimte voor een belangenafweging. Het belang van verzoeker - zoals hij dat ter zitting ook nog eens heeft onderstreept - bij een gefundeerd en geasfalteerd wegdek voor zijn woning aan de [adres] kan bij de onderhavige vergunningverlening dan ook geen rol spelen.
Evenmin hoeft het bouwplan, zoals verzoeker heeft betoogd, te zijn voorzien van een ruimtelijke onderbouwing.
9. Verzoeker betoogt dat nu hij beroep heeft aangetekend tegen het bestemmingsplan “Frederikspark” en hierop nog niet is beslist, geen gebruik dient te worden gemaakt van een op grond van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning. Er is een onlosmakelijk verband tussen het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning, aldus verzoeker. Gelet hierop verzoekt hij het primaire besluit te schorsen.
10. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder andere de uitspraken van 12 januari 2011, LJN BP0510 en van 24 februari 2011, LJN BP6324) geldt – zolang het bestemmingsplan in werking is – dit als toetsingskader geldt voor het te nemen besluit op bezwaar. De voorzieningenrechter dient hier dan ook vanuit te gaan. Het feit dat het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is, is dan ook geen grond om een hierop gebaseerde omgevingsvergunning te schorsen.
11. Verzoeker betoogt voorts dat de aanvraag om de omgevingsvergunning niet was voorzien van verplichte bijlagen en dat verweerder op grond hiervan de aanvraag buiten behandeling had moeten stellen. Verzoeker heeft echter niet aannemelijk kunnen maken dat stukken ontbraken zonder welke verweerder niet had kunnen overgaan tot beoordeling van de aanvraag. Voor zover verzoeker doelt op de op 25 mei 2012 door vergunninghouder ingebrachte nieuwe tekeningen, heeft verweerder verklaard dat dit een door vergunninghouder aangebrachte wijziging van het bouwplan betrof naar aanleiding van een amendement van het bestemmingsplan. Niet is gesteld dat verweerder ten tijde van het nemen van het primaire besluit niet beschikte over de bijlagen die nodig waren om de aanvraag te beoordelen.
12. Ter zitting voert verzoeker voor het eerst aan dat verweerder ten onrechte geen advies heeft gevraagd aan de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: ARK). Verzoeker geeft aan tevergeefs te hebben gezocht naar verslagen van de ARK waarin wijziging van het monument Dreef 1 aan de orde is gesteld.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het primaire besluit is aangegeven dat de ARK advies heeft uitgebracht. In het primaire besluit is hierover het volgende opgenomen: “Samengevat luidt het advies als volgt: De commissie is akkoord nu er geen monumentale waarden worden aangetast. Tevens akkoord nu gelet op de inpassing in het stedelijk weefsel, massabouw, uiterlijke verschijningsvorm, materiaalgebruik en detaillering, het ontwerp in overeenstemming is met de welstandscriteria voor gebiedsdeel Haarlemmerhout.”
Voorts hebben Kassens en Van Griensven voornoemd desgevraagd aangegeven aanwezig te zijn geweest bij de besprekingen van het bouwplan in de ARK. Zij hebben voorts aangegeven dat hierbij zowel de activiteit bouwen als de activiteit monument aan de orde zijn gekomen.
De voorzieningenrechter volgt verzoeker dan ook niet in diens betoog dat de ARK in deze geen advies heeft uitgebracht. Voor zover op dit punt nog onduidelijkheid bestaat bij verzoeker kan dit in de bezwaarprocedure nog aan de orde worden gesteld, zodat verweerder dit kan ophelderen.
14. Verzoeker heeft er voorts nadrukkelijk op gewezen te vrezen voor extra verkeersoverlast en bijbehorende trillings- en geluidshinder als gevolg van dit bouwplan. Deze verkeersoverlast zal, aldus verzoeker, vergroot worden door bouwverkeer alsmede door het extra verkeer dat een plek zal zoeken in de nieuw te bouwen ondergrondse parkeergarage.
15. Zoals de voorzieningenrechter al heeft overwogen onder rechtsoverweging 8 is er geen ruimte om deze aspecten te betrekking in de onderhavige besluitvorming. Ter zitting is evenwel van de zijde van de provincie verklaard dat met de aannemer een afspraak is gemaakt dat al het bouwverkeer via de Paviljoenslaan zal rijden en niet over dat deel van [adres] waar verzoeker woonachtig is. Vertegenwoordigers van de provincie hebben benadrukt dat zij veel waarde hechten aan deze afspraak die daarom ook onderdeel uitmaakt van het contract dat met de aannemer is gesloten.
Ter zitting is ook van de kant van de provincie en van verweerder aangegeven dat de verkeersontwikkeling in ruime zin op de Dreef e.o. onderwerp is van een studie, die uiteindelijk zal resulteren in een gebiedsvisie.
16. Nu naar voorlopig oordeel geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de rechtmatigheid van het primaire besluit, is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.