De feiten
1. Bij facturen van 22 maart 2011, 23 april 2011 en 21 mei 2011 heeft Vodafone telkens een bedrag van € 46,49 aan [gedaagde] in rekening gebracht in verband met periodieke kosten en gebruikskosten ter zake van het mobiele nummer [eerste telefoonnummer].
2. Bij facturen van 22 maart 2011, 23 april 2011 en 21 mei 2011 heeft Vodafone respectievelijk € 66,15 en twee maal € 42,00 aan [gedaagde] in rekening gebracht in verband met periodieke kosten en gebruikskosten ter zake van het mobiele telefoonnummer [tweede telefoonnummer].
3. Bij brief van 27 mei 2011 heeft de gemachtigde van [gedaagde] onder meer het volgende aan Vodafone meegedeeld:
“Primair betwist cliënte de vordering op grond van het feit dat de juridische grond van de vordering ontbreekt.
Subsidiair roep ik […] de vernietiging in van de overeenkomst of overeenkomsten […] De overeenkomsten zijn onder bedrog c.q. dwaling tot stand gekomen en voldoen bovendien niet aan de eisen die de Wet Consumentenkrediet aan deze overeenkomsten stelt.”
4. Bij twee facturen van 6 juni 2011 heeft Vodafone een bedrag van € 774,40 respectievelijk € 578,53 aan [gedaagde] in rekening gebracht ter zake van “resterende abonnementskosten tot einde contract i.v.m. beëindiging overeenkomst” met betrekking tot de hiervoor onder 1. en 2. genoemde mobiele telefoonnummers. [gedaagde] heeft de facturen onbetaald gelaten.
5. Op 27 juni 2011 heeft Vodafone onder meer het volgende aan de gemachtigde van [gedaagde] geschreven:
“De overeenkomst met het mobiele nummer [tweede telefoonnummer] is op 1 februari 2011 aangegaan voor een periode van 24 maanden. Legitimatie heeft plaatsgevonden met een Nederlands rijbewijs met nummer [nummer]. Ter verificatie van het bankrekeningnummer heeft er een pintransactie van € 0,01 plaatsgevonden. […] De overeenkomst met het mobiele nummer [eerste telefoonnummer] is op
2 februari 2011 aangegaan voor een periode van 24 maanden. Legitimatie heeft plaatsgevonden met een Nederlands rijbewijs met nummer [nummer]. Ter verificatie van het bankrekeningnummer heeft er een pintransactie van € 0,01 plaatsgevonden. […]
Op grond van bovenstaande zijn de overeenkomsten rechtsgeldig tot stand gekomen […]. Echter ben ik bereid de openstaande vorderingen te laten vervallen indien cliënt de kosten van de twee verstrekte toestellen, te weten een BlackBerry 9780 Bold en een BlackBerry 9800 Torch, voldoet. Het bedrag dat hij dan dient te voldoen is € 1.098,00.”
6. Op 25 augustus 2011 heeft Vodafone onder meer het volgende aan de gemachtigde van [gedaagde] geschreven:
“In uw schrijven geeft u aan dat cliënt naast de abonnementen met de mobiele nummers [tweede telefoonnummer] en [eerste telefoonnummer] nog een abonnement, met het mobiele nummer 0615 902 064, heeft. Cliënt bied aan een verlengingsovereenkomst aan te gaan met betrekking tot het abonnement met het mobiele nummer 0615 902 064 indien de vordering met betrekking tot de abonnementen met de mobiele nummers [tweede telefoonnummer] en [eerste telefoonnummer] geheel wordt gecrediteerd. […] Vodafone kan niet akkoord gaan met het voorstel van cliënte.”
7. Vodafone heeft de vordering op [gedaagde] aan Intrum Justitia gecedeerd. Bij brief van
19 oktober 2011 heeft Intrum Justitia [gedaagde] op de hoogte gesteld van de cessie en [gedaagde] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 1.101,25 ter zake van hoofdsom, rente en kosten.