zaaknummer: AWB 12/4567 en 12/4568
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 november 2012 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening tussen,
eisers te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. C.F.M. Raaijmakers),
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder
(gemachtigden: P.L. Bos en M. Vringer ).
Bij besluit van 28 februari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder ten aanzien van [eiser] (hierna: eiser) het gedoogbesluit van 18 oktober 2005 ingetrokken. Ook heeft verweerder bij dit besluit eiser bevolen het verboden gebruik van het parkeerterrein aan het [adres] te staken en gestaakt te houden alsmede de woonwagen, de berging en alle andere voorwerpen die op het aan eiser bij voormeld gedoogbesluit toegewezen terrein staan, te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 5 juni 2012 (het tweede primaire besluit) heeft verweerder ten aanzien van [eiseres] (hierna: eiseres) het gedoogbesluit van 18 oktober 2005 ingetrokken per 10 juni 2012.
Bij besluit van 14 september 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nr. 12/4568. Zij hebben de voorzieningenrechter voorts verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nr. 12/4567.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2012. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens was ter zitting aanwezig: G. Lablans, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
1. Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, als het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, als nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2. Eisers verblijven reeds vanaf 1979 op een gedeelte van het parkeerterrein aan het [adres] in een woonwagen. Bij besluit van 8 mei 1987 heeft verweerder eisers medegedeeld hun verblijf aldaar te gedogen tot het moment waarop realisering van een definitieve standplaats voor kermisexploitanten gestalte heeft gekregen. Bij besluit van 18 oktober 2005 heeft verweerder eisers (onder meer) medegedeeld dat zij toestemming hebben om met één woonwagen op een door de gemeente Haarlem nader aan te geven gedeelte van het parkeerterrein aan het [adres] te staan, waarbij de woonwagen uitsluitend ten behoeve van eiser en eiseres gebruikt zal worden voor woondoeleinden. Ook mogen eisers één schuur plaatsen.
3. Bij brief van 20 oktober 2011 heeft verweerder eisers medegedeeld het voornemen te hebben het gedoogbesluit van 18 oktober 2005 in te trekken (onder meer) ten aanzien van eiser en van eiseres. Bij brief van 9 november 2011 hebben eisers op dit voornemen hun zienswijze gegeven. Hierop heeft verweerder beide primaire besluiten genomen. Verweerder heeft vervolgens deze beide besluiten in bezwaar gehandhaafd, onder verwijzing naar het advies van de Kamer van de commissie beroep- en bezwaarschriften.
4. Verweerder stelt zich allereerst op het standpunt dat hij eisers niet heeft toegezegd dat het gebruik van het parkeerterrein aan het [adres] zou worden gedoogd in afwachting van de realisering van een definitieve standplaats. Voorts stelt verweerder dat eisers zich niet aan de in het gedoogbesluit van 18 oktober 2005 gestelde voorwaarden hebben gehouden. Zo heeft eiser de berging verhuurd, hetgeen niet is toegestaan. Dat financiële omstandigheden eiser ertoe hebben gebracht de berging te verhuren, doet hieraan niet af. Eiser heeft ook het gebruik van de standplaats toegestaan aan een vader en zijn dochter. Ook dit gebruik is niet toegestaan. Voorts moet het toestaan van een hennepkwekerij worden beschouwd als een ernstige overtreding van de voorwaarden. Die rechtvaardigt de intrekking van het gedoogbesluit. Er zijn voorts volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden om af te zien van besuursdwang.
5. Eisers kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen. Ten onrechte is verweerder niet ingegaan op het feit dat eiser bij vonnis van de politierechter van 18 juli 2012 is vrijgesproken van welke betrokkenheid dan ook bij de hennepkwekerij die op 11 juli 2011 in de schuur van eiser is aangetroffen. In dit verband stellen eisers dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat eiser een hennepkwekerij in de schuur heeft toegestaan. Dat eiser zijn schuur heeft verhuurd aan een derde, is niet strijdig met de voorwaarden van het gedoogbesluit van 18 oktober 2005. In dat besluit staan geen bijzondere bepalingen over de schuur, wel over de woonwagen. Verhuur van de schuur aan een derde is overigens slechts een geringe inbreuk op de gebruiksvoorwaarden. Dit geldt ook voor het verwijt van tijdelijk verblijf van familieleden ([naam] en diens dochter) op het terrein van de standplaats. Eisers wijzen in dit verband op de verklaring van [naam]. Voorts stellen eisers dat het bestreden besluit voor hen onevenredig zware gevolgen heeft. Uitvoering van dit besluit zal een ongerechtvaardige inbreuk betekenen op het familieleven van eisers en hun gehandicapte zoon [naam]. Volgens eisers heeft verweerder, gelet op de betrokken belangen, in redelijkheid niet kunnen komen tot intrekking van het gedoogbesluit en tot de last tot ontruiming met aanzegging van bestuursdwang. Tot slot stellen eisers een spoedeisend belang te hebben bij een voorlopige voorziening. Ter zitting heeft eisers gemachtigde voorts gewezen op zijn brief van 17 juli 2012 waarin hij voorstelt alsnog inhoudelijk duidelijke voorwaarden te stellen in het gedoogbesluit en de standplaats te verkleinen door het verwijderen van de schuur. Ook hebben eisers ter zitting aangevoerd dat de hoorzitting onbevredigend is verlopen, omdat deze op een gang moest plaatsvinden, terwijl eisers herhaaldelijk door de voorzitter van de hoorcommissie werden ‘afgekapt’.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
6. Het bestreden besluit steunt geheel op het advies van de Kamer van de commissie beroep- en bezwaarschriften van 11 juli 2012. Hierdoor maakt dit advies integraal deel uit van het bestreden besluit. In dit advies wordt onder punt 6 overwogen dat alleen aan eisers toestemming is verleend om het parkeerterrein te gebruiken en dat het verhuren van de berging in strijd is met de voorwaarden van de gedoogbeschikking. Voorts wordt overwogen dat het gebruik dat eiser heeft toegestaan aan een vader en dochter in strijd is met de gedoogbeschikking. Uit de motivering blijkt niet of deze omstandigheden (mede) ten grondslag liggen aan de intrekking van de gedoogbeschikking. Onder punt 7 van het advies staat immers:
‘Het toestaan van een hennepkwekerij moet worden aangemerkt als een ernstige overtreding van de voorwaarden die de intrekking van het gedoogbesluit rechtvaardigt.’
7. De voorzieningenrechter constateert dat niet uit het dossier blijkt op welke concrete feiten en omstandigheden verweerder deze stelling baseert. De stelling mist hierdoor feitelijke grondslag. Eisers hebben bovendien in dit verband gewezen op het vonnis van de politierechter van 18 juli 2012 waarbij eiser is vrijgesproken van hetgeen hem in relatie tot de aangetroffen hennepkwekerij ten laste is gelegd. Deze vrijspraak duidt er in ieder geval niet op dat eiser de hennepkwekerij heeft toegestaan.
8. Het voorgaande laat echter onverlet dat vaststaat dat eiser de op de standplaats aanwezige schuur heeft verhuurd, hetgeen naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd moet worden geacht met het gedoogbesluit van 18 oktober 2005. Hetgeen onder 4 en 5 in het gedoogbesluit staat vermeld laat geen ruimte voor een andere interpretatie. Zoals hiervoor is opgemerkt, is onduidelijk of deze omstandigheid op zichzelf (mede) aanleiding is geweest voor intrekking van de gedoogbeschikking, nog daargelaten of deze omstandigheid daartoe voldoende zwaarwegend kan worden geacht.
9. Voor zover het verblijf van [naam] en diens dochter in een caravan op de standplaats van eisers door eiser is toegestaan en voor zover dit verblijf zodanig zwaarwegend zou zijn dat dit (mede) zou kunnen leiden tot intrekking van het gedoogbesluit, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder (de aard en de duur van) dit verblijf van [naam] onvoldoende heeft onderzocht. Eisers hebben in dit verband een verklaring van [naam] van 6 maart 2012 overgelegd. Hieruit komt naar voren dat het niet de bedoeling was dat de caravan op de standplaats van eisers zou blijven staan. Hij stond daar ter reparatie. Ook komt uit de verklaring naar voren dat [naam] en zijn dochter slechts kort (niet langer dan een dag) bij eisers hebben verbleven.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd nu het is genomen in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal opnieuw moeten beslissen op de bezwaren van eisers van respectievelijk 6 april 2012 en 6 juli 2012. Hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd, behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking.
11. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:51a Awb (de bestuurlijke lus), omdat het in dit geval gaat om besluiten die voor eisers belastend zijn en gelet op vorenstaande niet op voorhand vast staat dat het motiveringsgebrek kan worden hersteld. Verweerder zou voorts de primaire besluiten nog kunnen herroepen, bijvoorbeeld door in te gaan op het in voormelde brief van 17 juli 2012 neergelegde verzoek van eisers om te overleggen over het opnemen van nadere voorwaarden in het gedoogbesluit van 18 oktober 2005 en over verkleining van de standplaats.
12. Nu het beroep gegrond is, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening hangende de beroepsprocedure. De voorzieningenrechter wijst het desbetreffende verzoek dan ook af.
13. Bij de stand van zaken zoals hierboven weergegeven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van eisers bij voortzetting van de huidige woonsituatie zwaarder wegen dan het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van de primaire besluiten van respectievelijk 28 februari 2012 en 5 juni 2012. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, Awb ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen in die zin, dat beide primaire besluiten worden geschorst tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder (opnieuw) te nemen beslissing op bezwaar.
14. Nu het beroep gegrond is, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten bedragen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal € 1311,-- (een punt voor het verzoekschrift voorlopige voorziening, een punt voor het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor één). Een punt komt overeen met een bedrag van € 437,--. Omdat ten behoeve van eisers een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
15. Tot slot zal de voorzieningenrechter verweerder gelasten het door eisers betaalde griffierecht van in totaal € 312,-- aan hen te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 14 september 2012;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- treft ambtshalve de voorlopige voorziening dat de primaire besluiten van respectievelijk 28 februari 2012 en 5 juni 2012 worden geschorst tot zes weken na bekendmaking van de (opnieuw) door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1311,-- , te betalen aan de griffier van de rechtbank;
- gelast verweerder het door eisers betaalde griffierecht van in totaal € 312,-- aan hen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat, zowel wat betreft de hoofdzaak als wat betreft de ambtshalve getroffen voorlopige voorziening, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.