De rechtbank overweegt het volgende.
2.4 De rechtbank overweegt ambtshalve in verband met de ontvankelijkheid van het beroep eerst het volgende. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen een e-mailbericht van de afdelingsleider vmbo. Nog daargelaten de vraag of dit e-mailbericht een besluit behelst in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is het besluit op 21 juli 2011 niet bevoegd genomen. Immers, ingevolge het managementstatuut van Dunamare, zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft bevestigd, is de bevoegdheid tot het nemen van besluiten over toelating gemandateerd aan de rector van de school en niet aan de afdelingsleider vmbo. Wat hier verder ook van zij, het bevoegd gezag van Dunamare, in de persoon van S.C.G. de Boer, lid van het college van bestuur van Dunamare heeft bij besluit van 6 september 2011 eveneens aan eiseres medegedeeld dat [naam] niet toelaatbaar is op het vmbo-t van het Coornhert Lyceum. Op grond van artikel 6:10, aanhef en onder b, van de Awb acht de rechtbank het (premature) bezwaarschrift van 16 augustus 2011 ontvankelijk en gericht tegen het besluit van 6 september 2011.
2.5 Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor elke soort van scholen of voor afdelingen van die scholen voorwaarden voor de toelating en voorschriften omtrent verwijdering en voorwaardelijke bevordering worden vastgesteld.
2.6 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit WVO beslist het bevoegd gezag over de toelating van leerlingen.
2.7 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit WVO kan, tot het eerste leerjaar van een school, behalve voor zover het betreft een school voor praktijkonderwijs, als leerling slechts worden toegelaten degene die:
a. afkomstig is van een school voor basisonderwijs en bij wie naar het oordeel van de directeur van de school voor basisonderwijs de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs in voldoende mate is gelegd, of
b. afkomstig is van een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en aan het einde van het schooljaar de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt, of
c. afkomstig is van een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en bij wie naar het oordeel van de directeur van de desbetreffende school of instelling de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs in voldoende mate is gelegd.
2.8 Uit deze artikelen volgt dat het bevoegd gezag mag beslissen over de toelating van leerlingen en aan deze toelating voorwaarden mag stellen. Ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2007, LJN: BA5240) is de aan het bevoegd gezag toekomende bevoegdheid om over toelating van leerlingen te beslissen een discretionaire bevoegdheid die door de rechtbank slechts marginaal kan worden getoetst.
2.9 De rechtbank ziet zich dan ook geplaatst voor de vraag of verweerder in redelijkheid kon besluiten [naam] niet toe te laten tot het vierde leerjaar van het Coornhert Lyceum.
2.10 Het middelbaar onderwijs, waaronder het voorbereidend beroepsonderwijs, is blijkens onder meer de artikelen 10 tot en met 10b en 29, eerste lid, van de WVO en de artikelen 26g tot en met 26j van het Inrichtingsbesluit WVO, in onderlinge samenhang gelezen, gericht op het volgen van een bij de opleiding behorend onderwijsprogramma en het behalen van een diploma dan wel getuigschrift. Alvorens [naam] toe te laten tot het vmbo-t moet om die reden voldoende vaststaan dat de gerede kans aanwezig is dat het halen van een diploma op het vmbo-t voor [naam] tot de mogelijkheden behoort. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de beschikbare informatie van de basisschool en van De Waterlelie niet is gebleken dat het niveau vmbo-t zonder meer voor [naam] haalbaar is. [naam] is voorts al in februari 2011 bij de Waterlelie vertrokken en krijgt sindsdien thuisonderwijs. De door eiseres zelf in dit kader opgestelde informatie kan niet van doorslaggevende betekenis zijn, nu deze informatie niet objectief en verifieerbaar geacht kan worden. Nu het niveau van [naam] onvoldoende vaststaat en het gaat om toelating tot (het vierde leerjaar van) het vmbo-t acht de rechtbank het niet onredelijk dat verweerder [naam] wil testen.
2.11 Het standpunt van eiseres dat [naam] reeds voldoende is getest door psycholoog Driebeek en dat met haar rapportage vaststaat dat vmbo-t niveau voor [naam] haalbaar is, wordt door de rechtbank niet gevolgd. In de rapportage van Driebeek staat, met betrekking tot opleiding, niet meer dan “sterke kant van [naam] is de taal en theoretische kennis, zeer zwak is de ruimtelijk visuele vaardigheid. Daarmee is te verwachten dat [naam] het beste op haar plaats is op een vmbo-t”. Hiermee heeft Driebeek naar het oordeel van de rechtbank niet vastgesteld dat [naam] op vmbo-t niveau functioneert. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de door verweerder ingeschakelde orthopedagoog Heuvingh in reactie op het rapport van Driebeek, heeft gesteld dat de conclusie dat het bij [naam] vastgestelde IQ-profiel, in combinatie met een verstoord vermogen tot concentreren en een laag werktempo, voldoende capaciteiten biedt om een vmbo-t niveau aan te kunnen, in het onderzoeksverslag onvoldoende wordt onderbouwd. Ten slotte betrekt de rechtbank bij haar overweging dat de door Driebeek afgenomen test geen erkende (COTAN)-test is. Concluderend is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder aan het rapport van Driebeek niet de betekenis hoefde toe te kennen, die eiseres graag aan dat rapport wil toekennen. Verweerder kan daarom in redelijkheid verlangen dat het niveau van [naam] verder wordt getest, alvorens zij wordt toegelaten op één van de scholen van verweerder.
2.12 Ter zitting heeft verweerder evenals voorafgaand aan het bestreden besluit aangegeven [naam] te willen toetsen volgens het Cito-leerlingvolgsysteem voor de vakken Nederlands, Engels en Wiskunde op het niveau tweede leerjaar vmbo-t, om te beoordelen hoe ver [naam] gevorderd is. De resultaten zullen worden beoordeeld waarbij rekening wordt gehouden met de dyspraxie van [naam]. Tevens zal [naam] psychologisch worden onderzocht, om te beoordelen wat haar kansen zijn om de opleiding af te ronden. Eiseres vindt de door verweerder voorgestane test niet passend en vindt dat er een voor dyspraxie aangepaste test voor [naam] moet komen. De rechtbank is van oordeel dat nu een toets specifiek voor leerlingen met dyspraxie niet voorhanden is, verweerder eiseres reeds met bovengenoemd aanbod in voldoende mate tegemoet komt. Verweerder heeft ter zitting voorts aangegeven akkoord te kunnen gaan met de beoordeling door een deskundige met kennis van dyspraxie van de zijde van verweerder en een deskundige van de zijde van eiseres. [naam] moet daarvoor worden aangemeld en getest op een school die alle leerwegen van het vmbo aanbiedt, zoals bijvoorbeeld het Haarlemcollege, omdat die scholen in de praktijk meer toegerust zijn op het testen en beoordelen van leerlingen, met specifieke leerproblemen dan het Coornhertlyceum. Verweerder heeft aangegeven vervolgens, afhankelijk van de testuitslagen, te willen beoordelen wat de meest geschikte school voor [naam] is. De aanmelding in verband met de test heeft dus geen gevolgen voor de uiteindelijke schoolkeus. Eiseres heeft dit aanbod van verweerder (wederom) van de hand gewezen.
2.13 Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder toelatingseisen mag stellen. Het niveau van [naam] staat onvoldoende vast, terwijl eiseres weigert mee te werken aan het testen van [naam]’s niveau. In die omstandigheden kon verweerder in redelijkheid toelating tot (het vierde leerjaar van) het vmbo-t aan het Coornhert Lyceum weigeren.
2.14 Het standpunt van eiseres dat, als gevolg van de weigering om [naam] toe te laten op het vmbo-t van het Coornhert Lyceum, in strijd met het IVRK passend onderwijs aan [naam] wordt onthouden, kan de rechtbank niet volgen. Immers, in het onderhavige geval staat nu onvoldoende vast wat passend onderwijs is voor [naam]. Zolang eiseres niet akkoord gaat met het testen van [naam], anders dan op haar voorwaarden, valt het niet aan verweerder toe te rekenen dat [naam] geen passend onderwijs kan volgen.
2.15 Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank: