ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6090

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
7 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/2656, 12/5277
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.C. Terwiel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bijstandsuitkering voor moeder zonder verblijfsvergunning met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 7 december 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een bijstandsuitkering voor een moeder zonder verblijfsvergunning, die zorg draagt voor drie minderjarige kinderen met de Nederlandse nationaliteit. De moeder, eiseres, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB), welke door het college van burgemeester en wethouders van Purmerend was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen zelfstandig recht op bijstand had, omdat zij niet als Nederlander of gelijkgestelde kon worden beschouwd. Echter, de rechtbank erkende dat er dringende redenen waren om bijstand te verlenen ten behoeve van de kinderen. De rechtbank stelde vast dat het toegewezen bedrag van € 263,97 per maand onvoldoende was om in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud van de kinderen te voorzien. De rechtbank besloot zelf in de zaak te voorzien en kende aan eiseres een bijstandsuitkering toe naar de norm van een alleenstaande ouder, met terugwerkende kracht vanaf de datum van de aanvraag. De rechtbank vernietigde het eerdere besluit van verweerder en verklaarde het bezwaar gegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECTIFICATIE
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12 – 2656 (beroep), 12- 5277 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2012
in de zaak van:
[eiseres],
mede namens haar minderjarige kinderen
[naam]
[naam]
[naam]
wonende te [wo[woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. S. Çakici - Reinders, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2012 heeft verweerder een aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 mei 2012 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 augustus 2012, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J. Klaas, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.E. van der Tuuk en L. Teusink.
Bij beslissing van de rechtbank van 6 september 2012 is het onderzoek heropend.
Op 19 november 2012 heeft eiseres een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Het beroep en de voorlopige voorziening zijn (nader) behandeld ter zitting van 3 december 2012, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.E. van der Tuuk en
L. Teusink.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft de Surinaamse nationaliteit en is in procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning op grond van artikel 8, aanhef en onder e van de Vreemdelingenwet 2000 (verblijf bij Nederlands kind). Bij uitspraak van 10 september 2012 van de vreemdelingenrechter is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning gegrond verklaard. De IND is opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tegen deze uitspraak heeft de IND hoger beroep ingesteld, waar tot op heden nog niet op is beslist. Eiseres mag de uitkomst van haar procedure in Nederland afwachten en staat in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) geregistreerd met GBA-code 30. Ter zitting van 3 december 2012 heeft verweerder meegedeeld dat uit informatie van de IND is gebleken dat voor eiseres, gelet op het feit dat zij een EU-document heeft aangevraagd, arbeid vrij is toegestaan.
Eiseres heeft vier kinderen die de Nederlandse nationaliteit hebben. Drie van hen zijn minderjarig. De jongste is twee jaar oud. De vader van de kinderen was ten tijde van de aanvraag om bijstand gedetineerd in Frans Guyana. Ter zitting van 3 december 2012 heeft verweerder meegedeeld dat uit onderzoek naar voren is gekomen dat de vader inmiddels in vrijheid is gesteld en na te hebben verbleven in [woonplaats] thans in [woonplaats] zou verblijven. Eiseres stelt desgevraagd niet te weten waar de vader van de kinderen verblijft, maar daarin wel geïnteresseerd te zijn. Eiseres woont met haar kinderen in huis bij haar moeder, [naam]. [naam] heeft uit arbeid een eigen inkomen van circa € 700,- per maand. Verweerder heeft aan eiseres bij besluit van 9 november 2011 een uitkering op grond van de WWB toegekend ten behoeve van haar minderjarige kinderen, ten bedrage van in totaal € 263,97 per maand, zijnde het verschil tussen een alleenstaande uitkering en een uitkering voor een alleenstaande ouder.
2.2 Op 28 december 2011 heeft eiseres zich gewend tot verweerder en gevraagd om een bijstandsuitkering waarmee zij kan voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan voor haarzelf en haar kinderen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet in het bezit is van een verblijfstitel in Nederland op grond waarvan zij is gelijk te stellen met een Nederlander. In de beslissing op bezwaar heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd en daaraan toegevoegd dat de kinderen van eiseres niet elk afzonderlijk in aanmerking komen voor een bijstanduitkering naar de norm van een alleenstaande van 18,19 en 20 jaar (216,64 per maand), omdat dan het totale inkomen van de leefeenheid waarvan eiseres en haar kinderen onderdeel zijn, de norm die geldt voor een alleenstaande ouder zou overschrijden. Daarbij heeft verweerder betrokken dat de moeder van eiseres zelf een inkomen op bijstandsniveau heeft, terwijl het oudste kind van eiseres zelf ook een bijstandsuitkering zou kunnen aanvragen.
2.3 Eiseres heeft in beroep - samengevat - aangevoerd dat de uitkering van € 263,97 die thans is toegekend te weinig is om te voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud van haar en haar drie minderjarige kinderen. Eiseres draagt de zorg over haar minderjarige kinderen. Zij heeft ernstige financiële problemen en dreigt met de kinderen zonder woonruimte te komen. Jeugdzorg heeft inmiddels bemoeienis met het gezin en stelt dat eiseres vanwege de financiële situatie niet in staat is om voldoende basisverzorging te bieden. Het gevaar bestaat dat eiseres en haar kinderen uit elkaar worden gehaald. Er is sprake van strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), alsmede strijd met het Internationaal Verdrag voor de rechten van het Kind (IVRK). De kinderen van eiseres hebben de Nederlandse nationaliteit en zijn Unieburgers. Namens eiseres wordt gesteld dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 maart 2011 in de zaak Ruiz Zambrano (LJN: BP9130) volgt dat zij voor de effectieve uitoefening van het Unieburgerschap van haar kinderen een uitkering nodig heeft waarmee zij kan voorzien in de kosten van levensonderhoud voor haar en haar kinderen.
2.4 Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat uit het Ruiz Zambrano-arrest niet zonder meer een verplichting kan worden afgeleid om aan een vreemdeling een vorm van bijstand te verstrekken om te voorzien in zijn levensonderhoud en dat van zijn minderjarige kinderen. Dit is ook in strijd met de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Ook stelt verweerder dat de kinderen van eiseres niet worden gedwongen Nederland of het grondgebied van de Unie te verlaten, nu in ieder geval de twee oudste kinderen sedert 2004 bij de moeder van eiseres verblijven, terwijl die ook voorziet in de kosten van levensonderhoud. De kinderen van eiseres hebben volgens verweerder recht op een bijstandsuitkering ter hoogte van het verschil tussen de norm voor een alleenstaande en de norm van een alleenstaande ouder. Daarin verschillen zij niet van andere Nederlandse kinderen, die een Nederlandse ouder hebben. Ook kan eiseres volgens verweerder een aanvullende bijstandsuitkering aanvragen, omdat zij anders dan een Nederlandse ouder geen kinderbijslag ontvangt. Verweerder is bereid deze bijstand in de vorm van een lening aan eiseres te verstrekken mits zij daartoe een aanvraag indient, in afwachting van de uitkomst van een procedure bij de Svb ter verkrijging van kinderbijslag. Volgens verweerder is het verschil tussen de kinderen van eiseres en de kinderen van een Nederlandse ouder alleen daarin gelegen dat deze laatste ook kinderbijslag kan ontvangen, die eiseres tot nog toe is onthouden.
Ten aanzien van eiseres
2.5 De rechtbank stelt voorop dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres geen
Nederlander of een met een Nederlander gelijkgestelde is zoals bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB. Zij is thans in procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning en mag de uitkomst van de procedure in Nederland afwachten. Dit betekent dat eiseres op grond van artikel 11, derde lid, van de WWB in beginsel geen recht heeft op bijstand. Het voorgaande betekent ook dat aan eiseres op grond van artikel 16, tweede lid, van de WWB ook in geval van zeer dringende redenen geen bijzondere bijstand kan worden toegekend.
2.6 In het licht van de uitspraken van de CRvB van 9 november 2011 en 22 november
2011 (LJN-nummers BU4382 en BU6844) kan de vraag of eiseres is aan te merken als kwetsbare persoon die op grond van artikel 8 van het EVRM bijzondere bescherming geniet in het kader van de WWB in het midden worden gelaten. De CRvB heeft in die uitspraken geoordeeld dat met inachtneming van het primaat van de wetgever, en teneinde een door de wetgever ongewenste doorkruising van het vreemdelingenbeleid te voorkomen, tot geen andere conclusie kan worden gekomen dan dat een positieve verplichting ten aanzien van vreemdelingen ook indien sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de WWB, niet met toepassing van de WWB gestalte kan worden gegeven. Indien er ten aanzien van deze vreemdelingen een positieve verplichting bestaat recht te doen aan artikel 8 van het EVRM, rust deze op de bestuursorganen die belast zijn met de uitvoering van wettelijk geregelde voorzieningen voor vreemdelingen.
2.7 Uit deze uitspraken van de CRvB volgt volgens de rechtbank dat de bijstandsverlening aan niet met een Nederlander gelijkgestelde vreemdelingen categorisch is uitgesloten. Een toetsing van de weigering bijstand aan de andere door eiseres genoemde bepalingen van internationaal recht, zou evenzeer neerkomen op een doorkruising van het vreemdelingenbeleid als een toetsing aan artikel 8 van het EVRM. Het inroepen van de andere bepalingen kan eiseres daarom evenmin baten.
2.8 Ten aanzien van het beroep van eiseres op het arrest Ruiz Zambrano overweegt de rechtbank het volgende. In het arrest Ruiz Zambrano heeft het Hof het volgende voor recht verklaard:
"Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat aan een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burgers van de Unie, ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lidstaat waar deze kinderen verblijven en waarvan zij de nationaliteit bezitten, en hem bovendien een arbeidsvergunning weigert, aangezien dergelijke beslissingen de betrokken kinderen het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten ontzeggen."
2.9 Nu uit navraag door verweerder bij de IND is gebleken dat voor eiseres arbeid vrij is toegestaan, zodat haar geen arbeidsvergunning wordt geweigerd, waarvan in het aangehaalde arrest wel sprake was, is de rechtbank van oordeel dat reeds hierom in het onderhavige geval geen geslaagd beroep kan worden gedaan op het arrest Ruiz Zambrano.
2.10 Verweerder heeft concluderend op juiste gronden geoordeeld dat eiseres geen zelfstandig recht op bijstand heeft.
Ten aanzien van de drie minderjarige kinderen van eiseres
2.11 Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
2.12 Ingevolge artikel 13, aanhef en onder f, van de WWB heeft geen recht op bijstand, degene die jonger is dan 18 jaar.
2.13 Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
2.14 Niet in geschil is dat ten behoeve van de kinderen wegens dringende redenen bijstand moet worden verleend. Verweerder heeft hiertoe reeds bij besluit van 9 november 2011 aan eiseres een bedrag aan bijstand toegekend ten behoeve van haar kinderen, te weten € 263,97 per maand.
2.15 In geschil is in het onderhavige geval de hoogte van het bedrag aan bijstand dat ten behoeve van de kinderen moet worden verleend.
2.16 Voorop stelt de rechtbank dat de motivering in de beslissing op bezwaar, voorzover daarin wordt uitgegaan van een leefeenheid waarvan de kinderen deel uitmaken, waarbij de rechtbank het besluit van verweerder aldus begrijpt dat een huishoudtoets is uitgevoerd, niet op een wettelijke grondslag is gebaseerd. Een dergelijke huishoudtoets gold ten tijde van de aanvraag immers (nog) niet, terwijl bovendien de per 1 januari 2012 ingevoerde huishoudtoets met terugwerkende kracht is afgeschaft. Voor zover verweerder aldus heeft gesteld dat het totale gezinsinkomen in acht moet worden genomen, waarbij het inkomen van de oma moet worden betrokken, alsmede het inkomen van de meerderjarige broer van de kinderen die zelf een WWB-uitkering zou kunnen aanvragen, berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
2.17 De rechtbank is voorts met eiseres van oordeel dat een bedrag van € 263,97 per maand aan bijstand voor drie kinderen in het onderhavige geval niet volstaat en overweegt daartoe het volgende.
2.18 Vast staat dat eiseres ten tijde van de aanvraag het ouderlijk gezag en de zorg had over haar drie minderjarige kinderen. Voorts staat vast dat ten tijde van de aanvraag de vader van de kinderen in detentie in Frans Guyana zat en (nog) niet was voorzien in een onderhoudsbijdrage van de vader ten behoeve van de kinderen. Uit het vorenoverwogene volgt dat de kinderen van eiseres ten tijde van de aanvraag naar het oordeel van de rechtbank niet over andere middelen konden beschikken dan het bedrag van in totaal € 263,97 aan bijstand per maand. Voorts is volgens de rechtbank zonneklaar dat eiseres ten tijde hier van belang met dit bedrag onvoldoende in staat was te voorzien in de kosten van levensonderhoud van haar kinderen zoals, in willekeurige volgorde, woonlasten, ziektekosten, voeding, kleding en andere essentiële en noodzakelijke kosten. Het standpunt van verweerder dat de kinderen slechts recht hebben op een bedrag aan bijstand ter hoogte van het verschil tussen de alleenstaande norm en de alleenstaande oudernorm, ziet eraan voorbij dat de (Nederlandse) alleenstaande ouder eenzelfde basisbedrag ontvangt als een alleenstaande waaruit al voor een groot deel vaste lasten voor wonen, gas, water, licht, ziektekosten, voeding en andere noodzakelijke kosten kunnen worden voldaan en daarboven een extra bedrag ontvangt ten opzichte van een alleenstaande vanwege het hebben van extra kosten voor kinderen. De financiële situatie van de kinderen van eiseres zijn dan ook niet op een lijn te stellen met die van kinderen van een Nederlandse ouder en voor handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel behoeft dan ook niet te worden gevreesd. Het standpunt van verweerder dat, omdat de kinderen met eiseres inwonen bij oma, geen woonlasten hebben kan niet worden gevolgd. Immers, eiseres heeft ter zitting uiteengezet dat zij eigenlijk wel moet bijdragen in bijvoorbeeld de kosten van huur en stadsverwarming, maar dat zij maar in zeer beperkte mate kan, omdat het geld haar nu ontbreekt. Daarbij staat vast dat de moeder van eiseres zelf ook in financiële problemen is geraakt (ook al ten tijde van de aanvraag) en van haar inkomen van
€ 700,- per maand eigenlijk de woonlasten niet kan opbrengen. Zo is de verwarming al eens afgesloten geweest en is inmiddels opnieuw sprake van een grote betalingsachterstand. Dat in de woonlasten voor de kinderen door de oma kan worden voorzien, nog los van de vraag of dit haar verantwoording is, is dan ook feitelijk onjuist. Het standpunt van verweerder dat de minderjarige kinderen van eiseres gratis meeverzekerd zijn tegen ziektekosten, gaat eraan voorbij dat eiseres deze ziektekostenverzekering voor zichzelf thans niet kan betalen wegens gebrek aan geld hiervoor. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud van de kinderen, waarbij inbegrepen moet worden geacht woonkosten, gas, water, licht, premie voor ziektekostenverzekering, voeding, kleding en andere noodzakelijke en essentiële kosten, eiseres ten behoeve van haar kinderen moet kunnen beschikken over een bijstandsuitkering ter hoogte van de norm van een alleenstaande ouder. De kinderen van eiseres verschillen daarin niet van andere alleenstaande ouder gezinnen, waarvan de ouder wel de Nederlandse nationaliteit heeft.
2.19 De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, zoals bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank zal het bezwaar gegrond verklaren, besluit van 25 januari 2012 herroepen en aan eiseres ten behoeve van haar minderjarige kinderen met ingang van 28 december 2011 een uitkering krachtens de WWB naar de norm van alleenstaande ouder toekennen waarbij in aanmerking wordt genomen dat zij kosten kan delen met haar moeder, [naam].
2.20 Er bestaat voorts aanleiding voor een proceskostenveroordeling in bezwaar en beroep ten aanzien van verweerder, waarbij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in bezwaar 1 punt wordt toegekend voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting en in beroep 1 punt wordt toegekend voor het beroepschrift en 1,5 punt voor het tweemaal bijwonen van een zitting.
Verzoek om een voorlopige voorziening
2.21 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.22 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.23 Er bestaat geen aanleiding voor een (aanvullende) proceskostenveroordeling, vanwege het verzoek om een voorlopige voorziening.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 15 mei 2012;
3.3 verklaart het bezwaar gegrond;
3.4 herroept het besluit van 25 januari 2012
3.5 bepaalt dat aan eiseres met ingang van 28 december 2011 ten behoeve van haar minderjarige kinderen een uitkering krachtens de WWB naar de norm van een alleenstaande ouder wordt toegekend waarbij rekening wordt gehouden met het kunnen delen van kosten met [naam];
3.6 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
3.7 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar tot een bedrag van in totaal € 874,-- te betalen aan eiseres;
3.8 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep tot een bedrag van in totaal € 1.092,50 te betalen aan eiseres;
3.9 gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 42,-- aan haar vergoedt.
De voorzieningenrechter
3.10 wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2012.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.