beschikking
RECHTBANK HAARLEM
zaaknummer / rekestnummer: 194306 / KG RK 12-495
Beschikking van de voorzieningenrechter van 29 augustus 2012
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. P. Ingwersen te Haarlem,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
advocaat mr. A. Hendrikse te Amsterdam.
Partijen zullen hierna respectievelijk [verzoeker] en [verweerder] worden genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de fax van 26 april 2012 met het verzoek van [verweerder] om op de ‘grijze lijst’ geplaatst te worden
- het verzoekschrift van [verzoeker] d.d. 18 juli 2012 met producties
- de brief van 10 augustus 2012 met producties van [verweerder]
- de faxbrief van 13 augustus 2012 van [verweerder]
- de mondelinge behandeling
- de pleitnotities van [verzoeker]
- de pleitnotities van [verweerder].
2. De feiten
2.1. Bij vonnis in incident van 26 oktober 2011 heeft deze rechtbank [verzoeker] toegestaan om [verweerder] in vrijwaring op te roepen in een procedure van (onder meer) de [A] Groep B.V. tegen [B] en [verzoeker] (hierna: de hoofdzaak).
2.2. Bij dagvaarding van 13 december 2011 heeft [verzoeker] [verweerder] in vrijwaring opgeroepen.
2.3. Op de rol van 1 februari 2012 heeft [verweerder] een conclusie van antwoord in vrijwaring genomen.
2.4. De vrijwaringsprocedure is op verzoek van partijen na overleg met de rechtbank op de parkeerrol geplaatst in afwachting van de hoofdzaak, in welke laatste zaak op 11 oktober 2012 een comparitie van partijen zal worden gehouden.
3. Het verzoek
3.1. Het verzoek strekt – kort gezegd – tot het verkrijgen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag onder derden, op een onroerende zaak en op het loon van [verweerder] met begroting van de vordering op € 2 miljoen.
3.2. Aan zijn verzoek legt [verzoeker]– zakelijk weergegeven – ten grondslag dat in de hoofdzaak een schadevergoeding met een geschatte omvang van EUR 4 miljoen wordt gevorderd van [verzoeker] (en [B]) uit hoofde van – kort gezegd – bestuurdersaansprakelijkheid, althans onbehoorlijke vervulling door [verzoeker] van zijn taak als commissaris van de [A] Groep. Omdat [verweerder] naast [verzoeker] commissaris van de [A] groep was, heeft [verzoeker] op grond van artikel 6:6 jo. 2:9 en 2:259 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een regresrecht op [verweerder] voor de helft van de schadevergoeding waarin [verzoeker] mocht worden veroordeeld in de hoofdzaak.
3.3. [verweerder] voert tot zijn verweer – kort gezegd – aan dat (1) de vordering van [verzoeker] een deugdelijke feitelijke en juridische grondslag ontbeert, omdat [verweerder] zijn taak als commissaris niet onbehoorlijk heeft vervuld en dus niet hoofdelijk aansprakelijk is voor de onbehoorlijke taakvervulling van [verzoeker], (2) het beslag onnodig is wegens een afgesloten bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering, (3) het gevraagde beslag buitenproportioneel is en (4) de omvang van een eventuele bijdrageplicht van [verweerder] op nihil, althans minder dan 50% dient te worden gesteld.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voor het leggen van conservatoir beslag is op grond van artikel 700 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verlof vereist van de voorzieningenrechter, welke op grond van het tweede lid van voornoemd artikel beslist na ‘summier onderzoek’ naar – onder meer – de aard van het door verzoeker ingeroepen recht, met andere woorden: de grondslag van de vordering. Indien de in het beslagrekest gestelde grondslag de vordering niet kan dragen, dient het verzoek te worden afgewezen.
4.2. In het onderhavige beslagrekest heeft [verzoeker], overeenkomstig zijn standpunt
bij (als productie overgelegde) vrijwaringsdagvaarding, – kort gezegd – gesteld dat [verweerder] medeaansprakelijk is voor al hetgeen waartoe [verzoeker] zal worden veroordeeld in de hoofdzaak, omdat beide gelijktijdig commissaris waren van de [A] Groep en [verweerder] in die hoedanigheid een zeggenschapspositie binnen de [A] Groep bekleedde die niemand anders binnen de onderneming had.
4.3. [verweerder] heeft ter zitting, gelijk zijn (eveneens als productie overgelegde) conclusie van antwoord in vrijwaring, uitvoerig en gemotiveerd betwist dat van een sleutelpositie binnen de [A] Groep sprake was. Volgens hem was hij slechts aangesteld als ‘familie-commissaris’, en [verzoeker] als ‘financieel commissaris’. Omdat de werkzaamheden waarvan [verzoeker] wordt verweten dat hij ze onbehoorlijk heeft vervuld niet tot de werkkring van [verweerder] behoorde, is [verweerder] dan ook niet aansprakelijk ter zake van een tekortkoming door [verzoeker] in de nakoming van diens werkzaamheden, aldus [verweerder].
4.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.5. Op grond van artikel 2:2 BW is elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Indien het een aangelegenheid betreft die tot de werkkring van twee of meer bestuurders behoort, is ieder van hen voor het geheel aansprakelijk ter zake van een tekortkoming, tenzij deze niet aan hem is te wijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden. Op grond van artikel 2:259 BW vindt het vorenstaande overeenkomstige toepassing ten aanzien van de taakvervulling door de raad van commissarissen.
4.6. Met [verweerder] is de voorzieningenrechter van oordeel dat [verzoeker] slechts een regresrecht op [verweerder] toekomt voor zover sprake is van een hoofdelijke aansprakelijkheid. Daarvan kan op grond van artikel 2:2 jo. 2:259 BW slechts sprake zijn indien de aan [verzoeker] in de hoofdzaak verweten onbehoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak als commissaris (eveneens) tot de werkkring van [verweerder] behoorde. Gezien de uitvoerig gemotiveerde betwisting van [verweerder], had van [verzoeker] mogen worden verwacht dat hij zijn stelling daaromtrent nader had onderbouwd met onderliggend bewijsmateriaal, hetgeen hij echter in het geheel heeft nagelaten. Ter zitting heeft [verzoeker] volstaan met een blote verwijzing naar het eerst in de vrijwaringsprocedure te leveren bewijs van die stelling, welke procedure thans bovendien op de parkeerrol staat.
4.7. Als het betoog van [verzoeker] gevolgd zou worden, zou dat betekenen dat reeds nu beslag gelegd zou kunnen worden ten laste van [verweerder] voor een aanzienlijk bedrag en op een voor [verweerder] relatief zeer belastende wijze, terwijl de onderliggende grondslag van de vordering nog voor onbepaalde tijd van iedere vorm van onderbouwing verstoken zou blijven. Zo werkt het Nederlandse beslagsysteem echter niet. Net als bij een opheffingskortgeding is het in beginsel aan [verweerder] om summierlijk de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht aan te tonen. Nu hij dat (gedocumenteerd en deugdelijk onderbouwd) heeft gedaan, is het vervolgens aan [verzoeker] om zijn vorderingsrecht zodanig (nader) te onderbouwen, dat deze alsnog als summierlijk deugdelijk kan worden gekwalificeerd. Gezien de afwezigheid van enigerlei vorm van (nadere) onderbouwing voor de stellingen van [verzoeker], is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat summierlijk is gebleken dat sprake is van een ondeugdelijke vordering, zodat het verzoek reeds om die reden afgewezen dient te worden. De overige verweren van [verweerder] behoeven dan ook geen bespreking.
4.8. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij – conform het verzoek daartoe van [verweerder] – overeenkomstig het bepaalde in artikel 289 Rv in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweerder] worden met toepassing van het bij een opheffingskortgeding gebruikelijke tarief begroot op:
- griffierecht € 0,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 816,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst het verzoek af,
5.2. veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 816,00,
5.3. verklaart deze beschikking voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2012.?