uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 december 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Park en Fly B.V., te [vestigingsplaats], verzoekster
(gemachtigde: mr. T.J. Smittenaar - van der Geer),
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Haarlemmermeer, Afdeling Algemene en Juridische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. M.P. Hoogewerf).
Bij besluit van 19 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster gelast om binnen drie maanden na verzending van het besluit het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel [adres] te beëindigen en beëindigd te houden, hetgeen inhoudt dat binnen die termijn het bedrijfsmatig aanbieden van parkeerplaatsen op dit perceel staakt en gestaakt blijft, op straffe van een dwangsom van € 100.000,- ineens.
Bij besluit van 19 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 15 november 2012 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2012. Verzoekster is vertegenwoordigd door [naam], directeur, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
Zoals met partijen ter zitting besproken zal de voorzieningenrechter geen gebruik maken van zijn bevoegdheid neergelegd in artikel 8:86 van de Awb om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Hiervoor heeft de voorzieningenrechter nog onvoldoende gegevens voorhanden, nu wordt gewacht op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan ‘Schiphol’, die volgens verzoekster van belang is voor de uitkomst van deze zaak.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder acht het gebruik van het perceel als betaald parkeerterrein voor het stallen van motorvoertuigen van (met name) reizigers die via de luchthaven Schiphol naar hun bestemming vliegen in strijd met de bestemming ‘Handel en nijverheid III’ van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘De Hoek’ (hierna: het bestemmingsplan). Van concreet zicht op legalisatie of bijzondere omstandigheden die verweerder ertoe moeten nopen van handhaving af te zien, is volgens verweerder geen sprake.
3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of sprake is van een overtreding. Het standpunt van verweerder daarover wordt gevolgd. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter verhoudt het aanbieden van parkeerfaciliteiten ten behoeve van (met name) passagiers van de luchthaven Schiphol zich niet met de ter plaatse geldende bestemming ‘Handel en Nijverheid III’.
5. Vervolgens is de vraag of verweerder van handhavend optreden diende af te zien, omdat er - zoals door verzoekster is gesteld - sprake is van concreet zicht op legalisatie. Niet in geschil is dat het huidige bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt voor een binnenplanse afwijking. Aan het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan wenst verweerder geen medewerking te verlenen, omdat het gebruik van de gronden ook niet in overeenstemming is met het in ontwerp zijnde bestemmingsplan ‘Hoofddorp de Hoek en omgeving’ (hierna: het ontwerpbestemmingsplan) en dit bovendien niet past in het parkeerbeleid ‘passagiersparkeren Schiphol’ (hierna: het beleid) dat verweerder ter zake voert.
5.1 Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a, van het ontwerpbestemmingsplan is bepaald dat de voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
1. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 2’ bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 1 of 2 zijn toegestaan;
2. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 1, 2 of 3.1 zijn toegestaan;
3. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’ bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 1, 2, 3.1 of 3.2 zijn toegestaan;
4. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf -1’, bedrijfsactiviteiten met de SBI-code 353.2 met proefdraaien van motoren met een vermogen kleiner dan 250kW;
5. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – schiphol gebonden’; uitsluitend schipholgebonden bedrijven.
Ingevolge artikel 4.5.1 van het ontwerpbestemmingsplan kan het bevoegd gezag, met inachtneming van de milieusituatie, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, sub a, onder 1, 2 en 3 voor het vestigen van bedrijfsactiviteiten die één categorie hoger zijn ingeschaald en voor bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen op de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits:
a. deze naar hun aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de categorie die maximaal is toegestaan binnen de betreffende bestemming;
b. het geen inrichtingen betreffen die ingevolge de gebruiksregels niet zijn toegestaan.
5.2 Verzoekster stelt dat het gebruik wel in overeenstemming is met het ontwerp-bestemmingsplan en heeft in dat verband aangevoerd dat de bedrijfsactiviteiten vallen onder categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en derhalve zijn toegestaan. Subsidiair stelt verzoekster dat haar bedrijfsactiviteit vergelijkbaar is met bedrijfsactiviteiten uit de categorieën 2, 3.1 en 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals taxibedrijven en caravanstallingen, zodat verweerder met gebruikmaking van zijn bevoegdheid uit artikel 4.5 van het ontwerpbestemmingsplan omgevingsvergunning kan verlenen.
5.3 De voorzieningenrechter is vooralsnog met verweerder van oordeel dat de bedrijfsactiviteit van verzoekster niet expliciet is opgenomen in één van de toegestane categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter past het bedrijf van verzoekster derhalve ook niet in het ontwerpbestemmingsplan. Weliswaar heeft verweerder de bevoegdheid om van het (ontwerp)bestemmingsplan af te wijken, maar verweerder heeft daar onder verwijzing naar het beleid geen gebruik van willen maken. In dit beleid, waarvan de uitgangspunten zijn het tegengaan van verrommeling en extra verkeersbewegingen van en naar de luchthaven, alsmede te bewerkstellingen dat Schiphol op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorziet en het gebruik van het openbaar vervoer te bevorderen, heeft verweerder er gemotiveerd voor gekozen om geen verdere mogelijkheden voor aanbieders van Schipholparkeren te realiseren dan opgenomen in het bestemmingsplan ‘Schiphol’. Niet in geschil is dat het perceel van verzoekster daarin niet is gelegen. De voorzieningenrechter komt aldus vooralsnog tot de conclusie dat van concreet zicht op legalisatie geen sprake is.
6. Tot slot heeft verzoekster enkele bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder volgens haar diende af te zien van handhavend optreden. Allereerst heeft verzoekster een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing heeft verzoekster gewezen op een aantal bedrijven die op hetzelfde bedrijventerrein zijn gevestigd en die volgens verzoekster ook niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, maar waartegen verweerder niet handhavend optreedt.
6.1 Naar ter zitting is gebleken heeft verweerder van de brief van verzoekster van 10 november 2012 (de aanvullende gronden) de bladzijde met de passage over het gelijkheidsbeginsel niet ontvangen. Ter zitting heeft verweerder in ieder geval aangegeven dat ten aanzien van de - met het bedrijf van verzoekster vergelijkbare - bedrijven Sky-Park en Vakantie Parking handhavend is opgetreden. In zoverre slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel naar voorlopig oordeel niet. Voor zover verweerder nog aanleiding ziet om nader te reageren op het beroep op het gelijkheidsbeginsel, bestaat hiervoor nog ruimte bij de behandeling van de hoofdzaak.
6.2 Verzoekster heeft voorts ter zitting een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Volgens verzoekster heeft zij haar bedrijf als gevolg van een toezegging van een ambtenaar van verweerder aan de [adres] gevestigd. Verweerder heeft dit ter zitting ontkend en gesteld dat verzoekster geen bewijzen heeft overgelegd ter onderbouwing van haar stelling.
6.3 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door een ambtenaar van verweerder toezeggingen zijn gedaan op grond waarvan zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat haar bedrijfsactiviteiten in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan.
7. Tot slot treft de verwijzing van verzoekster naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 9 augustus 2011 (LJN: BR5519) geen doel, reeds omdat het ontwerpbestemmingsplan in de onderhavige zaak niet voorziet in een wijzigingsbevoegdheid.
8. Gelet op het vorenstaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af, nu het bestreden besluit in de bodemprocedure naar verwachting stand zal kunnen houden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.