ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6587

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
188374
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de gewone verblijfplaats in het kader van onderhoudsbijdrage en echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 4 september 2012 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw verzocht om een onderhoudsbijdrage. De vrouw en man zijn gehuwd in 1995 en hebben de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de man niet is betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over het verzoek tot echtscheiding, aangezien beide partijen de Nederlandse nationaliteit bezaten ten tijde van de indiening van het verzoekschrift.

De vrouw heeft verzocht om een maandelijkse bijdrage van € 1.942 voor haar levensonderhoud. De man woont in Nederland en de rechtbank heeft op basis van de Alimentatieverordening rechtsmacht over het alimentatieverzoek. De partijen verschillen van mening over de gewone verblijfplaats van de vrouw, waarbij de man stelt dat zij haar gewone verblijfplaats in Florida heeft, terwijl de vrouw beweert dat zij in Nederland verblijft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij sinds het vertrek van de man uit Florida hoofdzakelijk in Nederland heeft verbleven, en concludeert dat haar gewone verblijfplaats in Florida is gebleven.

De rechtbank heeft het recht van de staat Florida toegepast op het verzoek van de vrouw tot een onderhoudsbijdrage, en heeft partijen verzocht om relevante informatie en documenten te overleggen ter onderbouwing van hun standpunten. De behandeling van de zaak is aangehouden, en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hun verzoeken nader te onderbouwen met bewijsstukken. De rechtbank heeft ook de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap aanhouden, en partijen moeten de benodigde informatie aanleveren voor de verdere behandeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel, familie- en jeugdrecht
zaaknummer / rekestnummer: 188374 / FA RK 11-4468
Tussenbeschikking van 4 september 2012 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te [plaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. K. Yigit gevestigd te Zaandam,
tegen
[naam man],
wonende te [plaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.D. Leuftink gevestigd te Naarden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 29 december 2011;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek ingekomen op 22 maart 2012;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek ingekomen op 18 april 2012;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 10 augustus 2012.
1.2. De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 augustus 2012 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. Yigit voornoemd en de man door mr. Leuftink voornoemd.
2. De beoordeling
2.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 1995 op [plaats]. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2. Scheiding
2.2.1. De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.2.2. De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
2.2.3. Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.2.4. Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.2.5. Het verzoek tot echtscheiding kan als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
2.3. Onderhoudsbijdrage
2.3.1. De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 1.942 per maand.
2.3.2. Nu de man in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 sub a/b van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) rechtsmacht toe ten aanzien van het alimentatieverzoek.
2.3.3. Partijen verschillen van mening over welk recht van toepassing is.
Het Protocol van 23 november 2007 (hierna ook: Haags Protocol) is van toepassing op onderhoudsverplichtingen die voortkomen uit huwelijk. Op grond van artikel 3 van het Haags Protocol moet het recht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde worden toegepast. Dit recht is echter niet van toepassing, indien het gaat om een onderhoudsvordering tussen (ex-)echtgenoten, indien één van partijen zich daartegen verzet en het recht van een andere staat, in het bijzonder de staat van de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, nauwer met het huwelijk is verbonden. In dat geval is het recht van die andere staat van toepassing (artikel 5 Haags Protocol).
De man heeft ter zitting aangegeven van mening te zijn dat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Florida heeft en dat daarom het recht van de staat Florida moet worden toegepast. Hij voert daartoe aan dat partijen gedurende het huwelijk in 2002 zijn geëmigreerd naar Florida en daar sindsdien hun gewone verblijfplaats hebben gehad. Zij verbleven bijna het gehele jaar in Florida op een aantal weken per jaar in Nederland en een aantal weken per jaar op Aruba na. Dit duurzame karakter van het verblijf buiten Nederland komt mede tot uiting volgens de man in het feit dat de vrouw op basis van een permanente verblijfsvergunning (green card) in Florida verblijft. Na het vertrek van de man in maart 2010 naar Nederland, heeft de vrouw het gebruik van de echtelijke woning in Florida voortgezet. De omstandigheid dat de vrouw in de GBA van de gemeente [plaats] staat ingeschreven doet hieraan volgens de man niets af, nu partijen ook gedurende het huwelijk in Nederland in de GBA stonden ingeschreven. Daartoe was redengevend dat zij hierdoor in Nederland voor ziektekosten verzekerd konden blijven.
De vrouw is van mening dat zij haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Zij voert daarvoor aan dat zij in Nederland in de GBA staat ingeschreven op het adres van haar zoon, waar zij ook verblijft en dat zij voornemens is in Nederland zelfstandige woonruimte te krijgen. Door de omstandigheid dat zij nog veel financiële zaken in Florida en op Aruba moet regelen, reist zij geregeld heen en weer. Zij heeft echter recent een beroerte gehad, waardoor dat reizen te belastend is.
Om de gewone verblijfplaats in de zin van het Haags Protocol te kunnen bepalen dient aangesloten te worden bij feitelijke gegevens, namelijk de plaats waar een persoon zich hoofdzakelijk heeft gevestigd. Nu de vrouw tegenover de stellingen van de man niet heeft aangetoond dat zij sedert het vertrek van de man uit Florida feitelijk hoofdzakelijk in Nederland heeft verbleven, is de rechtbank van oordeel dat de gewone verblijfplaats van de vrouw sinds het uiteengaan van partijen niet is veranderd. Daar komt bij dat door de vrouw niet is betwist dat zij een permanente verblijfvergunning heeft om in Florida te verblijven en dat beide woningen in Florida op haar naam staan, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat de vrouw duurzame banden met Florida heeft. Voor zover de vrouw heeft willen betogen dat op grond van artikel 5 van het Protocol Nederlands recht van toepassing is, omdat Nederlands recht nauwer verbonden is met het huwelijk, zal de rechtbank deze stelling passeren nu partijen hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats in Florida hadden.
2.3.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het recht van de staat Florida toepassen op het verzoek van de vrouw tot een onderhoudsbijdrage.
Dit recht bepaalt in welke mate de vrouw onderhoud kan verzoeken en vanaf wanneer, de mate waarin de vrouw met terugwerkende kracht onderhoud kan vorderen, de basis voor de berekening van het onderhoudsbedrag en de indexering daarvan, of de vrouw gerechtigd is een verzoek tot een onderhoudsbijdrage in te dienen, of de onderhoudsbijdrage kan worden gewijzigd en indien ja, onder welke voorwaarden en wanneer de onderhoudsverplichting eindigt.
De man heeft betwist dat de vrouw zowel naar Nederlands recht als naar het recht van de staat Florida behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage, althans hij is van mening dat de vrouw haar behoefte onvoldoende heeft onderbouwd, zodat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen.
Nu geen van partijen zich heeft uitgelaten over de inhoud van het recht van de staat Florida, acht de rechtbank zich thans niet in staat om hierover een oordeel te geven. Daarom zal de behandeling van de zaak worden aangehouden. Aan de vrouw wordt verzocht om haar verzoek naar het recht van de staat Florida nader te onderbouwen en zich daarbij uit te laten over de inhoud van dit recht zoals hierboven is aangegeven, onder overlegging van de relevante wetsartikelen, onderliggende jurisprudentie en/of literatuur en na te melden financiële stukken. Voor zover de in het geding te brengen stukken en informatie in een buitenlandse taal zijn opgesteld dienen deze stukken voorzien te zijn van een deugdelijke vertaling in de Nederlandse taal.
De man zal in de gelegenheid worden gesteld hierop schriftelijk te reageren. Daarbij geldt voor de man dat voor zover hij de stellingen van de vrouw betwist en/of de inhoud van de over te leggen wetsartikelen (daaronder begrepen de uitleg daarvan) en /of jurisprudentie wil weerspreken hij dit verweer naar het recht van de staat Florida nader dient te onderbouwen en in de gelegenheid wordt gesteld relevante wetsartikelen, onderliggende jurisprudentie en/of literatuur en financiële - de vordering onderbouwende - stukken in het geding te brengen. Ook voor de man geldt dat van de in een buitenlandse taal opgestelde stukken en/of informatie, die door de man in de procedure worden gebracht, een deugdelijk vertaling in de Nederlandse taal dient te worden overgelegd. Partijen wordt in overweging gegeven ter beantwoording van voornoemde vragen en ter besparing van mogelijk dubbele kosten zich gezamenlijk tot een in dit verband deskundig instituut in Nederland te wenden.
2.4. Huwelijkse voorwaarden/overige verzoeken
2.4.1. De vrouw heeft verzocht partijen te gelasten over te gaan tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, zoals door haar in het verzoekschrift onder punt 4 is beschreven. De man heeft verzocht dit nevenverzoek af te splitsen conform het procesreglement scheiding en in dat kader de vrouw te veroordelen mee te werken aan een beschrijving van alle per 29 december 2011 aanwezige goederen enerzijds en schulden anderzijds op basis van artikel 1:143 lid 1 jo artikel 843a Rv en daarbij tevens aan te geven welke goederen en/of schulden tijdens het huwelijk krachtens erfrecht of schenking zijn verkregen en in het bijzonder dat de vrouw zal worden bevolen de in het verweerschrift genoemde bepaalde stukken over te leggen
2.4.2. Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.4.3. Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
2.4.4. Op grond van het bepaalde in artikel 4, lid 2 aanhef en sub 1 van het Verdrag werd vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het gemeenschappelijke nationale recht van partijen, te weten het Nederlandse recht, van toepassing op hun huwelijksvermogensregime.
Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
2.4.5. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat partijen met elkaar zijn gehuwd na het opmaken van huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap, waarbij noch een periodiek, noch een finaalverrekenbeding is overeengekomen. Op basis van de huwelijkse voorwaarden dient tussen partijen daarom niets te worden verdeeld of verrekend. Wel hebben partijen in ieder geval een woning op Aruba die hun gemeenschappelijk eigendom is, een gezamenlijke lijfrentepolis bij [naam] en een gezamenlijke bankrekening. Deze en andere (woningen te Florida?) eenvoudige gemeenschappen dienen te worden verdeeld.
Daarnaast hebben partijen over en weer gesteld vordering(en) op elkaar hebben.
De vrouw heeft gesteld dat de man zonder haar medeweten een bedrag van de bankrekeningen heeft overgeboekt naar zijn eigen bankrekening, waarvan zij weiliswaar een bedrag van € 15.000 heeft terug ontvangen, maar zij is van mening dat de man aan haar nog een bedrag van € 44.016,29 dient te betalen. Daarnaast stelt zij dat zij privévermogen in de gemeenschappelijke woning op Aruba heeft ingebracht.
De man heeft betwist dat de vrouw privévermogen heeft ingebracht, althans dat alleen zij privévermogen heeft ingebracht en stelt dat ook hij gedurende het huwelijk privégelden heeft ingebracht, die hebben bijgedragen aan de vermogensvorming van partijen en dat het te verrekenen saldo dient te worden vastgesteld.
De rechtbank zal de behandeling van deze verzoeken eveneens aanhouden. Aan partijen wordt verzocht de hierna te noemen stukken in het geding te brengen en hun verzoeken nader te onderbouwen.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1. spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [plaats] op [datum] 1995;
3.2. Houdt de behandeling van de zaak met betrekking tot de partnerbijdrage, de verdeling van de eenvoudige gemeenschap en de overige verzoeken pro forma aan.
Bepaalt dat de vrouw uiterlijk op 13 november 2012 dient over te leggen, met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen in 2.3.4.:
- informatie over de inhoud van het recht van de staat Florida, waaruit blijkt in welke mate de vrouw onderhoud kan verzoeken, de mate waarin de vrouw met terugwerkende kracht onderhoud kan vorderen, de basis voor de berekening van het onderhoudsbedrag en de indexering daarvan, of de vrouw gerechtigd is een verzoek tot een onderhoudsbijdrage in te dienen, of de onderhoudsbijdrage kan worden gewijzigd en indien ja, onder welke voorwaarden en wanneer de onderhoudsverplichting eindigt, met overlegging van de relevante wetsartikelen en jurisprudentie en/of literatuur;
- de belastingaangiftes, in Nederland en/of Florida, van de laatste drie jaren;
- een overzicht van haar inkomsten, met bewijsstukken vanaf begin 2010;
- een overzicht van haar lasten, met bewijsstukken, vanaf begin 2010;
Bepaalt dat de vrouw uiterlijk 13 november 2012 dient te overleggen:
- een - naar haar inzicht volledig - overzicht van de samenstelling van de eenvoudige gemeenschap en de waarde van de verschillende boedelbestanddelen op de peildatum voor de waardering van de boedel;
- bewijsstukken ter staving van de waarde van die boedelbestanddelen per peildatum;
- de eigendomsakte van de woning te [plaats];
- de eigendomsakten van de woningen te Florida;
- overzicht Bankrekeningen [naam];
- overzicht Beleggingen [naam] en [naam];
- overzicht Bankrekening [naam];
- overzicht [naam] Dollarrekening;
- overzicht [naam] Obligatierekening;
- eigendomsbewijs auto [merk].
Bepaalt dat de man uiterlijk binnen acht weken na voornoemde pro forma datum
óf – indien dat eerder is – na de datum van ontvangst van bovengenoemde stukken, met inachtneming van hetgeen hierboven onder 2.3.4. is overwogen, een schriftelijke reactie, onderbouwd met stukken, aan de rechtbank dient over te leggen, en daarbij zijn verzoeken en verweren nader dient te onderbouwing met overlegging van de relevante (financiële) stukken waaruit zijn inkomsten en/of lasten vanaf begin 2010 blijkt, waaruit blijkt hoeveel privévermogen hij gedurende het huwelijk heeft ingebracht en een overzicht van de samenstelling van de eenvoudige gemeenschap en de waarde van de verschillende boedelbestanddelen op de peildatum voor de waardering van de boedel dan wel – indien de vrouw zich niet heeft uitgelaten, uiterlijk binnen acht weken na bovengenoemde datum een eigen overzicht met bewijsstukken en een voorstel tot verdeling van de eenvoudige gemeenschap dient over te leggen.
Partijen dienen uiterlijk één week na het verstrijken van de pro forma datum voor de man of, als dat eerder is, na ontvangst van de stukken van de man ter griffie, hun verhinderdata aan de rechtbank op te geven. De rechtbank zal – ook indien geen verhinderdata van een of beide partijen zijn ontvangen – na afloop van deze termijn binnen drie werkdagen een definitieve zittingsdatum bepalen. Uitstel van deze zittingsdatum, al dan niet met instemming van de wederpartij, wordt in beginsel niet verleend.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. van Andel en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E. Dijkstra op 4 september 2012
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.