ECLI:NL:RBHAA:2012:BY8808

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/4354
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel - Kuneman
  • P.M. van der Pol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 13 november 2012 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een Wwb-uitkering aanvroeg. Verzoekster had op 18 september 2012 een gesprek gehad met de klantmanager van verweerder, waarbij zij geen ingevuld aanvraagformulier had ingediend. De klantmanager had verzoekster de keuze geboden om een nieuwe aanvraag in te dienen of te wachten op de uitkomst van de bezwaarprocedure. Verzoekster heeft op 19 september 2012 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 9 november 2012 is vastgesteld dat verzoekster geen schriftelijke aanvraag om bijstand had ingediend, wat door de voorzieningenrechter als een cruciaal punt werd gezien. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een weigering van een aanvraag, omdat verzoekster geen aanvraagformulier had ingediend. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig van aard is en de rechtbank in een bodemgeding niet bindend is. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om deze te treffen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.C. Terwiel - Kuneman, in aanwezigheid van griffier P.M. van der Pol, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK Haarlem
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4354
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 november 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam verzoekster], te [woonplaats], verzoekster
(gemachtigde: mr. J. Klaas),
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigden: mr. M.E. van Dijk en M. Poulie).
Procesverloop
Op 18 september 2012 heeft verweerder verklaard dat verzoekster in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) een nieuwe aanvraag kan doen, maar dat deze op grond van een ongewijzigde situatie zal worden afgewezen.
Verzoekster heeft hiertegen op 19 september 2012 bezwaar gemaakt. Zij heeft voorts op diezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2012. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
2. Bij besluit van 20 juli 2012 heeft verweerder de Wwb-uitkering van verzoekster ingetrokken per 11 juli 2012, omdat niet aannemelijk is dat verzoekster alleenstaande is.
Bij besluit van 5 november 2012 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Op 10 oktober 2012 heeft verzoekster zich opnieuw gemeld voor de aanvraag van een Wwb-uitkering.
3. Verzoeksters gemachtigde heeft haar eind augustus 2012 aangeraden een nieuwe Wwb-aanvraag in te dienen en niet weg te gaan voordat verweerder iets voor haar op papier had gezet. Verzoekster heeft zich op 3 september 2012 gemeld voor de aanvraag van een Wwb-uitkering. Bij brief van 7 september 2012 heeft verweerder verzoekster vervolgens opgeroepen voor een gesprek op 18 september 2012. In deze brief stond onder meer vermeld dat verzoekster een volledig ingevuld aanvraagformulier moest meenemen en ook alle gegevens die op haar situatie van toepassing zijn. Verzoekster is op 18 september 2012 op het gesprek verschenen. Zij had allerlei onderliggende stukken bij zich, zoals bankafschriften en gegevens over de zorgtoeslag, maar geen (ingevuld) aanvraagformulier. Verzoekster is ervan uitgegaan dat de klantmanager samen met haar het aanvraagformulier zou invullen.
4. Voordat de klantmanager inging op de inhoud van de aanvraag, heeft zij aan verzoekster gevraagd of er iets veranderd was sinds de beëindiging van de Wwb-uitkering. In de rapportage van de klantmanager staat hierover het volgende:
‘Ik (= de klantmanager) vroeg wat er nu gewijzigd is in vergelijking met de periode daarvoor. Zij (= verzoekster) gaf aan dat er niets is gewijzigd omdat het onderzoek niet klopt en er is ten onrechte aangenomen dat zij zou samenwonen. (………) Nadrukkelijk is haar (=verzoekster) nogmaals gevraagd of de situatie nu anders is. Zij zegt nee, want het onderzoek deugt niet. Ik heb haar toen gezegd dat m.i. de situatie ongewijzigd is.’
5. Ter zitting is naar voren gekomen dat de klantmanager tijdens dit gesprek contact heeft opgenomen met M. Poulie. Laatstgenoemde heeft ter zitting verklaard dat zij met de klantmanager heeft besproken dat verzoekster de keuze moest worden geboden of zij een nieuwe aanvraag wilde indienen, wat haar goed recht is, of de uitkomst van de bezwaarprocedure wilde afwachten. Indien verzoekster een nieuwe aanvraag zou indienen, zou deze worden afgewezen als de situatie ten opzichte van de beëindiging van de uitkering ongewijzigd zou zijn.
6. De klantmanager heeft na dit overleg met M. Poulie het volgende op papier gezet:
‘Mevr. [verzoekster] vanmorgen 9.10 uur d.d. 18/09/2012 gesproken inzake aanvraag WWB. De situatie op grond waarvan de uitkering is beëindigd, is ongewijzigd. Ze (=verzoekster) kan een nieuwe aanvraag doen, maar op grond van ongewijzigde situatie zal die worden afgewezen, of mevrouw (=verzoekster) kan wachten op uitspraak bezwaarschrift inzake beëindiging. Afhankelijk daarvan kan de situatie opnieuw worden bekeken.’
7. Verweerder stelt zich bij deze stand van zaken op het standpunt dat er geen aanvraag tot stand is gekomen. Er kan dan dus ook geen sprake zijn van een weigering. Verzoekster heeft immers geen (papieren of digitaal) aanvraagformulier ingevuld en ondertekend.
8. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat er wel een aanvraag is gedaan en dat deze is geweigerd. Op 18 september 2012 heeft verzoekster niet verklaard af te willen zien van een Wwb-aanvraag. Verzoekster heeft van het gesprek op 18 september 2012 vooral begrepen dat het indienen van een Wwb-aanvraag geen zin had, dus dat verweerder de gevraagde uitkering heeft geweigerd. Zij heeft een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening, omdat zij vanaf 11 juli 2012 zonder geld zit. Verzoekster stelt nadrukkelijk thans in elk geval geen gezamenlijke huishouding te voeren en heeft daar ook een motivering voor gegeven.
9. Ingevolge artikel 43, eerste lid , van de Wwb stelt het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wwb (Kamerstukken II 2002/03, 28 870 , nr. 3, blz. 69) is het mogelijk dat het college het recht op bijstand ambtshalve vaststelt, bijvoorbeeld met het oog op spoedgevallen waarin de wil van de belanghebbende niet kenbaar kan worden gemaakt.
10. Verzoekster heeft verklaard dat zij geen (ingevuld) aanvraagformulier bij verweerder heeft achtergelaten. Zij heeft, zonder (alsnog) een aanvraagformulier in te vullen, het kantoor van verweerder verlaten. Vaststaat dus dat verzoekster geen schriftelijke aanvraag om bijstand heeft ingediend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat verweerder verzoekster een keuze heeft willen bieden: ofwel een Wwb-aanvraag indienen, ofwel de uitkomst van de bezwaarprocedure afwachten. Van het afhouden van het indienen van een aanvraag is geen sprake geweest. De door de klantmanager opgestelde verklaring kan bij gebreke van een aanvraag en gelet op de bewoordingen niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dat verzoekster tijdens het gesprek in het bijzonder heeft gehoord dat zij volgens verweerder niet voor een uitkering in aanmerking komt en dat zij dat heeft opgevat als een weigering, maakt dit niet anders.
11. Het voorgaande brengt met zich dat er geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel - Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.