ECLI:NL:RBHAA:2012:BY8827

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/4639
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel - Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling voorlopige voorziening inzake beëindiging uitkering op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 26 oktober 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, dat zijn uitkering op grond van de Wet werk en bijstand per 1 september 2012 had beëindigd. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat verzoeker een gezamenlijke huishouding voerde met mevr. [naam]. Tijdens de zitting op 25 oktober 2012 heeft verzoeker verklaard dat hij geen vast adres heeft en dat hij vaak bij vrienden verblijft, terwijl verweerder stelde dat verzoeker zijn hoofdverblijf op het adres [adres] had. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd om de conclusie te onderbouwen dat verzoeker op het genoemde adres woonde. Er waren geen aanwijzingen voor een gezamenlijke huishouding, en de verklaringen van verzoeker en mevr. [naam] gaven geen steun aan de stelling van verweerder. De voorzieningenrechter concludeerde dat er een redelijke kans bestond dat het bezwaar van verzoeker zou slagen, en besloot om het primaire besluit te schorsen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het terugbetalen van het griffierecht aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK Haarlem
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4639
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
26 oktober 2012 in de zaak tussen
[naam verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. P.E. Stam),
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder
(gemachtigden: C.M. Valkering en M.G. Böhm).
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die verzoeker ontving in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) per 1 september 2012 beëindigd, omdat verzoeker een gezamenlijke huishouding voert met mevr. [naam].
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na de zitting heeft de voorzieningenrechter op 26 oktober 2012 uitspraak gedaan.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit van 21 september 2012 tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 874,-- , te betalen aan de griffier van de rechtbank;
- gelast verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 42,-- aan hem te vergoeden.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het primaire besluit is een voor verzoeker belastend besluit. Dit betekent dat de bewijslast voor de rechtmatigheid van dit besluit bij verweerder ligt.
3. Verweerder heeft aan het primaire besluit voor zover hier van belang de volgende onderzoeksbevindingen ten grondslag gelegd:
- Verzoeker heeft een woonverleden op het adres [adres] in [woonplaats].
- Verzoeker heeft in de periode november 2010 tot januari 2011 verschillende aanmaningen ontvangen op dit adres.
- Op 5 september 2012 erkent verzoeker het (ongeboren) kind van mevr. [naam] (die woont op voormeld adres).
- Verzoeker heeft (op 11 september 2012) verklaard twee tot drie maanden zijn hoofdverblijf te hebben op het adres [adres] in [woonplaats].
4. Verweerder heeft voorts gewezen op het feit dat er in de buurt van het adres [adres] in [woonplaats] een buurtonderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit naar voren komt dat verzoeker zijn hoofdverblijf op dat adres heeft.
5. Van de hiervoor onder 3 vermelde bevindingen worden de eerste drie niet door verzoeker betwist. Wel betwist verzoeker dat hij zou hebben verklaard dat hij twee tot drie maanden zijn hoofdverblijf heeft op het adres [adres]. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij geen vast adres heeft. Ter ondersteuning daarvan heeft hij ter zitting schriftelijke verklaringen overgelegd van enkele vrienden en van mevr. [naam].
6. De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder op grond van voormelde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker in ieder geval vanaf 1 september 2012 zijn hoofdverblijf had op het adres [adres] in [woonplaats].
7. Aan verweerder kan worden toegegeven dat het in zijn algemeenheid ongewoon is dat de vader van een (ongeboren) kind van wie de moeder een goede baan heeft (hoofdconductrice bij de NS) niet zijn hoofdverblijf heeft bij die moeder, maar dakloos is.
8. Verzoeker heeft niet ontkend dat hij vaak bij mevr. [naam] heeft verbleven. Hij heeft echter ook verklaard dat hij vaak in de buurt van het adres [adres] bij vrienden slaapt.
9. Verzoeker heeft voorts onder meer aangevoerd dat het buurtonderzoek op onzorgvuldige en niet te controleren wijze heeft plaatsgevonden en dat de uitkomsten hiervan niet mogen meetellen bij de beoordeling van deze zaak. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nu slechts de conclusie bekend is gemaakt aan de uitkomst slechts geringe waarde mag worden toegekend, te meer daar mevr. [naam] in haar verklaring heeft geschreven dat sprake zou zijn van een conflict met enkele buren.
10. Aan het feit dat in 2010 en 2011 brieven voor verzoeker zijn aangekomen op het adres [adres] kan in relatie tot het eventuele hoofdverblijf van verzoeker vanaf 1 september 2012 geen enkele waarde worden toegekend. Ook het feit dat hij op dat adres een woonverleden heeft, komt naast het feit van de erkenning van het ongeboren kind en de daarmee samenhangende bezoeken aan de woning geen zelfstandige betekenis toe.
11. Voorts wijst de voorzieningenrechter op de ter zitting overgelegde verklaring van mevr. [naam]. Hierin geeft zij onder meer aan waarom zij niet met verzoeker wil samenleven. Ook geeft zij de frequentie van verzoekers aanwezigheid aan. Dit alles duidt er in ieder geval niet op dat verzoeker bij haar zijn hoofdverblijf heeft.
12. Verweerder heeft voor de conclusie dat verzoeker zijn hoofdverblijf heeft op het adres [adres] in [woonplaats] geen nadere feiten en omstandigheden aangevoerd. Hetgeen verweerder wel heeft aangevoerd, is voor deze conclusie onvoldoende.
13. Voorts bevat het dossier geen enkele aanwijzing voor een eventueel bestaande wederzijdse zorg tussen verzoeker en mevr. [naam]. Dit alles leidt tot de slotsom dat er geen feitelijke grondslag bestaat voor verweerders standpunt dat in het geval van verzoeker en mevr. [naam] sprake is van een gezamenlijke huishouding.
14. Aan het bezwaar kan een redelijke kans van slagen niet worden ontzegd. Gelet hierop bestaat er aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder.
15. De proceskosten bedragen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal € 874,-- (een punt voor het verzoekschrift voorlopige voorziening, een punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor één). Een punt komt overeen met een bedrag van € 437,--. Omdat ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
16. Tot slot zal de voorzieningenrechter verweerder gelasten het door verzoeker betaalde griffierecht van € 42,-- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel - Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.