ECLI:NL:RBHAA:2012:BY8837

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/4265
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van horecagelegenheid wegens aanwezigheid van drugs en verstoring van de openbare orde

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 28 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen Café Nador VOF en de burgemeester van Haarlem. De burgemeester had op 18 april 2012 besloten om het café met onmiddellijke ingang te sluiten vanwege de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs. Dit besluit was gebaseerd op artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, dat de burgemeester de bevoegdheid geeft om bestuursdwang toe te passen bij overtredingen van de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de sluiting van het café voor een periode van twaalf maanden niet onredelijk was, gezien de verzwarende omstandigheden, waaronder eerdere incidenten van drugshandel en een bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank overwoog dat de burgemeester zich op basis van de beleidsregels van het Openbaar Ministerie had kunnen beroepen op de aanwezigheid van drugs als rechtvaardiging voor de sluiting. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, betoogde dat de sluiting niet in verhouding stond tot het doel en dat de exploitanten niet verantwoordelijk waren voor de aanwezigheid van drugs bij klanten. De rechtbank verwierp deze argumenten en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij het belang van de openbare orde zwaarder liet wegen dan de belangen van de exploitanten van het café. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester voldoende had gemotiveerd waarom de sluiting voor een langere periode gerechtvaardigd was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 - 4265
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2012
in de zaak van:
Café Nador VOF,
gevestigd te Haarlem,
eiseres,
gemachtigde: mr. B.K.M. Fritz,
tegen:
de burgemeester van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2012 (primaire besluit) heeft verweerder met onmiddellijke ingang de sluiting bevolen van de lokaliteit in perceel [adres]
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is verweerder afgeweken van het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 november 2012. Namens eiseres is verschenen [naam vennoot 1], en de gemachtigde mr. B.K.M. Fritz. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. R. Braeken en drs. J.A.M. Lubbers.
2. Overwegingen
2.1 In het perceel [adres] wordt onder de naam Café Nador een horecabedrijf geëxploiteerd door de vennoten [naam vennoot 2] en [naam vennoot 1]. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat in dit horecabedrijf een onderzoek is ingesteld in verband met het veranderend beeld sinds de heropening na een verbouwing, toegenomen overlast voor omwonenden, informatie over gestolen goederen en handel in verdovende middelen. Op 18 april 2012 is door medewerkers van de Regiopolitie Kennemerland een inval gedaan in Café Nador. Bij de personen die zijn aangehouden is bij één persoon 0,5 gram harddrugs en 0,5 gram softdrugs aangetroffen, bij een tweede persoon 1,8 gram harddrugs en bij een derde persoon 5,3 gram harddrugs. Tevens zijn bij vijf personen een kleinere hoeveelheid drugs aangetroffen. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien Café Nador met onmiddellijke ingang te sluiten. Verweerder heeft de motivering van het besluit op 15 mei 2012 op schrift gesteld en daarbij bepaald dat het pand zal worden gesloten voor een termijn van 12 maanden.
2.2 Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.3 In de ‘Beleidsregels Handhaving Opiumwet’ (verder: beleidsregels), door de burgemeester vastgesteld op 1 januari 2009, staat onder meer het volgende.
Inleiding
In bezwaar- en beroepsprocedures tegen sluitingen van met name horecabedrijven in verband met overtredingen van de Opiumwet (drugshandel) door de burgemeester wordt regelmatig de duur van de sluiting ter discussie gesteld. Door het ontbreken van beleid voor de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet door de burgemeester, zouden belanghebbende ondernemers in onzekerheid verkeren over de precieze gevolgen die door de burgemeester worden verbonden aan overtredingen van de Opiumwet. De burgemeester hanteert al sinds jaar en dag een vaste gedragslijn waarbij de sluiting wordt bevolen voor de duur van zes maanden indien de overtredingen van de Opiumwet betrekking hebben op softdrugs en ingeval van harddrugs wordt gesloten voor de duur van één jaar. Met het oog
op rechtszekerheid verdient het wel de aanbeveling om deze gedragslijn te formaliseren in schriftelijk vastgelegd en bekendgemaakt handhavingsbeleid. Dit handhavingsbeleid dient te worden aangemerkt als beleidsregels bedoeld in artikel 4:81 Awb.
Opiumwet
(…)
Handel, gebruik en aanwezigheid van drugs hebben een nadelig effect op de openbare orde. Dit zijn strafbare feiten, welke per definitie een inbreuk vormen op de openbare orde. De gemeente Haarlem staat een krachtige aanpak voor ten aanzien van het beteugelen van de handel in soft- en harddrugs. Handel in drugs in en vanuit voor publiek toegankelijke lokalen is in het belang van de openbare orde en het algemeen maatschappelijk belang volstrekt ontoelaatbaar.
(...)
Handelsvoorraad
Het College van Procureurs-Generaal van het Openbaar Ministerie heeft in de ‘Aanwijzing Opiumwet’ bepaald dat maximaal 0,5 gram harddrugs en 5 gram softdrugs als een voorraad voor eigen gebruik wordt aangemerkt, tenzij er sprake is van een dealerindicatie. Bij de beoordeling of bestuursdwang zal worden toegepast in het kader van artikel 13b Opiumwet gaat de burgemeester uit van het beleid van het Openbaar Ministerie.
Sluitingstermijnen
De burgemeester neemt bij de bepaling van de sluitingsduur van lokalen, waar het gebruik en de verkoop van softdrugs niet wordt gedoogd, in aanmerking dat middelen van Lijst I harddrugs zijn en derhalve een grotere bedreiging vormen voor de volksgezondheid en de openbare orde dan middelen als bedoeld in Lijst II. Dit verschil komt tot uitdrukking in onderstaande sluitingstermijnen.
Harddrugs
De burgemeester beveelt de sluiting van lokalen (niet zijnde coffeeshops met een gedoogstatus) voor de duur van één jaar, indien daar een middel als bedoeld in lijst I
wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
(...)
2.4 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar niet kan worden aangerekend dat klanten drugs voor eigen gebruik bij zich hebben. Deze klanten hadden niets te maken met de horecagelegenheid. Dat zij drugs bij zich hadden was bij de exploitanten niet bekend en kon ook niet bekend zijn. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de exploitanten part noch deel hebben gehad aan het vuurwapenincident. Het viel buiten hun blikveld en zij hebben adequaat gehandeld door degene die bedreigd werd in bescherming te nemen en de bedreigers uit het pand te zetten. Voorts hebben zij direct 112 gebeld. Nu de omstandigheden die in de visie van de burgemeester hebben geleid tot sluiting van het café, niet kunnen worden verweten aan de exploitanten is de sluiting niet gerechtvaardigd.
Ter zitting, bij pleitnotitie, is toegelicht door de gemachtigde van eiseres, dat ten aanzien van twee personen kan worden gesteld dat het inderdaad gaat om een hoeveelheid die duidt op meer dan direct noodzakelijk voor eigen gebruik. Het duidt er echter niet op dat dit ook betekent dat hier handel wordt gedreven. In dit verband verwijst de gemachtigde naar de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te weten de passage ”dan wel daartoe aanwezig hebben”, waaruit moet worden afgeleid dat sprake moet zijn van de kennelijke bedoeling de drugs te verkopen, af te leveren of te verstrekken. Niet vast staat dat dergelijke activiteiten vanuit café Nador hebben plaatsgevonden.
2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat enkel en alleen de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een lokaliteit de burgemeester de bevoegdheid verschaft om op grond van artikel 13b Opiumwet bestuursdwang toe te passen. Volgens vaste jurisprudentie is niet vereist dat drugs worden verkocht of afgeleverd zijn, of aanwezig zijn om in de lokaliteit te worden verkocht. Bij drie klanten is een handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen. Van enkel een hoeveelheid voor eigen gebruik was hier geen sprake. In de beleidsregels is bepaald dat maximaal 0,5 harddrugs en 5 gram softdrugs als een voorraad voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Bij de beoordeling of bestuursdwang zal worden toegepast, gaat de burgemeester uit van het beleid van het Openbaar Ministerie.
De persoonlijke verwijtbaarheid van de exploitanten speelt geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van de inrichting noopt in geval van ernstige verstoringen van de openbare orde. Cruciaal is de vraag of zich feiten en omstandigheden in de inrichting hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de inrichting een gevaar vormt voor de openbare orde. Het belang van de openbare orde weegt zwaarder dan het belang van de ondernemer, aldus verweerder.
2.6 Volgens de jurisprudentie (zie onder meer LJN: BV9512) volgt uit het woord "daartoe" in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft tot sluiting van een lokaal. Er is geen grond voor het oordeel dat de uitleg van het woord “daartoe” in dit geval moet worden beperkt tot het zich aantoonbaar hebben voorgedaan van handel in drugs, zoals eiseres heeft betoogd. Dit brengt tevens met zich dat de omstandigheid dat de exploitanten, naar zij stellen, geen wetenschap hadden van de aanwezigheid van drugs in het café en hen geen verwijt treft, niet afdoet aan de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van de lokaliteit. In de beleidsregels is bepaald dat maximaal 0,5 gram harddrugs en 5 gram softdrugs als een voorraad voor eigen gebruik wordt aangemerkt. In dit geval beschikten in elk geval twee personen over een grotere voorraad dan wordt aangemerkt als voor eigen gebruik.
Naar het oordeel van de rechtbank was de burgemeester bevoegd tot sluiting van het café en was deze sluiting overeenkomstig het beleid.
2.7 Eiseres betoogt voorts dat sluiting van twaalf maanden niet in verhouding staat tot het beoogde doel. Eiseres heeft er ter zitting op gewezen dat de beleidsregels geen nuancering op de sluitingsperiode van één jaar aanbrengen anders dan in het geval van een sluitingsperiode voor twee jaar (in geval van herhaling). In die situatie kan de sluiting worden opgeheven indien de openbare orde de sluiting niet langer vereist. Eiseres heeft verwezen naar het advies van de adviescommissie. Hieruit blijkt dat met een sluiting van zes maanden kan worden volstaan gelet op het karakter van een herstelsanctie. Eiseres acht de sluiting van twaalf maanden in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Zij acht het besluit onvoldoende gemotiveerd op dit punt nu van het advies van de adviescommissie wordt afgeweken. Ter zitting is namens eiseres aangevoerd dat inmiddels sprake is van grote schulden en dat een faillissement dreigt.
2.8 Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de beleidsregels op het standpunt dat handel, gebruik en aanwezigheid van drugs een nadelig effect hebben op de openbare orde, omdat sprake is van strafbare feiten welke per definitie een inbreuk vormen op de openbare orde. De gemeente Haarlem staat blijkens de beleidsregels een krachtige aanpak voor ten aanzien van het beteugelen van de handel in soft- en harddrugs. Handel in drugs in en vanuit voor het publiek toegankelijke lokalen is in het belang van de openbare orde en het algemeen maatschappelijk belang volstrekt ontoelaatbaar.
Het wapenincident betreft een bedreiging met een vuurwapen op 25 maart 2012 en vormt niet de grondslag voor de sluiting maar heeft verweerder aangemerkt als een verzwarende omstandigheid. Hierdoor is de openbare orde zeer ernstig verstoord en is de vrees gewettigd dat het geopend blijven van het café een ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. Dit vuurwapenincident, alsmede het incident op 2 april 2012 en hetgeen uit de observaties is gebleken ligt als steunbewijs mede ten grondslag aan de sluiting van het café.
Blijkens het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat in dit geval de openbare orde dermate ernstig is verstoord door de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs en de bedreiging met een vuurwapen dat café Nador, conform de beleidsregels, twaalf maanden dient te worden gesloten in het belang van herstel van de openbare orde. Verweerder heeft in het bezwaarschrift, noch in het advies van de Kamer van de commissie voor de beroep- en bezwaarschriften van 11 juni 2012, aanleiding gezien om af te wijken van de beleidsregels.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat in een voorkomend geval met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden afgeweken van de beleidsregels maar dat in dit geval geen sprake is van omstandigheden die daartoe aanleiding geven.
2.9 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in dit geval op basis van de motivering zoals die hiervoor is weergegeven op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een verstoring van de openbare orde die een sluiting voor een langere periode rechtvaardigt. De door verweerder bepaalde periode van twaalf maanden is tot op zekere hoogte arbitrair, maar acht de rechtbank in dit geval niet onredelijk nu sprake is van verzwarende omstandigheden. Om die reden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende gemotiveerd waarom is afgeweken van het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, die, zonder dit nader te motiveren, hebben gesteld dat een kortere periode dan twaalf maanden geacht kan worden voldoende te zijn voor herstel van de openbare orde. Verweerder heeft voorts het belang bij herstel van de openbare orde zwaarder mogen wegen dan het belang van eiseres bij voortzetting van de exploitatie van het café. Dat sprake is van grote schulden en dat een faillissement dreigt, zoals ter zitting is betoogd, is door eiseres overigens niet onderbouwd.
2.10 Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2012.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.