zaaknummer / rolnummer: 196933 / KG ZA 12-503
Vonnis in kort geding van 21 december 2012
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. M.F. van Hulst,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.C. Palmboom.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 27 november 2012
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de Staat
- de mondelinge toezegging ter zitting namens de Staat dat, hoewel in de aanzeggingsbrief van de officier van justitie van 12 oktober 2012 vermeld staat dat tot ontruiming zal worden overgegaan als na 8 december 2012 nog geen vonnis gewezen, het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden afgewacht
- de aanhouding ten behoeve van een bezichtiging ter plaatse
- de voortgezette behandeling/bezichtiging ter plaatse op 11 december 2012, waarbij naast de voorzieningenrechter en de griffier onder meer aanwezig waren: [eiser] bijgestaan door mr. Van Hulst voornoemd, mr. Palmboom namens de Staat, en de heren [A] en [B].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Op 24 september 2012 heeft [A] (hierna: [A]) aangifte gedaan bij de politie van huisvredebreuk in het pand aan de [adres] te [plaats].
2.2. Het pand (hierna: het Slachthuis) staat op het zogenoemde Slachthuisterrein. Het Slachthuis is een gemeentelijk monument en bestaat uit verschillende ruimten. Op de begane grond zijn drie van die ruimten, in de stukken genummerd met 10, 11 en 14 door (onder meer) [eiser] gekraakt.
2.3. Cobraspen Beheer B.V. (hierna: Cobraspen) heeft (als lasthebber van eigenaresse, zo volgt uit de huurovereenkomst) units 2 tot en met 25, de kantoorruimte op de 1ste etage van het Slachthuis en het buitenterrein rondom het Slachthuis als bedrijfsruimte verhuurd aan Hos B.V. (hierna: Hos). In eerste instantie had de huurovereenkomst, die inging op 1 januari 2009, betrekking op circa 6.500 m² van het Slachthuis. Het gehuurde is per 1 november 2011 uitgebreid met de units 10, 11 en de kantoorruimte op de 1ste etage van het Slachthuis, almede het buitenterrein. Voorts zijn Cobraspen en Hos bij overeenkomst van 22 oktober 2012 overeengekomen dat Hos per 1 januari 2013 de ruimten op het Slachthuisterrein om niet blijft gebruiken.
2.4. De bedrijfsactiviteiten van Hos richten zich op in- en verkoop van koelmachines en -installaties. T. [B] (hierna: [B]) is directeur van Hos.
2.5. Cobraspen is voornemens geweest het Slachthuisterrein te herontwikkelen, maar heeft met de gemeente geen overeenstemming kunnen bereiken over de herontwikkelingsplannen. De gemeente heeft besloten de erfpacht van het Slachthuisterrein te beëindigen en zal het terrein zelf gaan ontwikkelen. Het bericht van de beëindiging van de erfpacht is bij brief van 14 november 2012 aan de Haarlemse Slachtlijn B.V. gezonden.
2.6. De officier van justitie heeft bij brief van 12 oktober 2012, uitgereikt aan [eiser] op 12 oktober 2012, aan de personen die wonen of vertoeven in het Slachthuis bericht dat zij worden aangemerkt als verdachten ter zake van overtreding van de artikelen 138, 138a en/of 139 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Voorts is aangekondigd dat het pand zal worden ontruimd binnen acht weken na dagtekening van de brief, te weten uiterlijk op 8 december 2012. In de brief is vermeld dat indien binnen zeven dagen een dagvaarding in kort geding is uitgebracht om een oordeel van de voorzieningenrechter over de ontruiming te verkrijgen, niet tot ontruiming zal worden overgegaan totdat vonnis in kort geding is gewezen, maar dat evengoed tot ontruiming wordt overgegaan, indien na 8 december 2012 nog geen vonnis is gewezen.
2.7. De dagvaarding is 19 oktober 2012 uitgebracht.
2.8. Bij e-mail van 13 november 2012 heeft “slachthuiskraak” aan Cobraspen bericht:
(…) Naar aanleiding van eerder mondeling contact, sturen wij hierbij een concept gebruiksovereenkomst voor de [adres] van ruimtes 10, 11 en 14. (…)
Met vriendelijke groet,
De bewoners van het Slachthuis
2.9. Hierop heeft Cobraspen bij e-mail van 15 november 2012 geantwoord:
In reactie op uw e-mail d.d. 13/11/2012, overigens zonder bijlage, berichten wij u als volgt.
Wij zijn verhuurder van het Slachthuis. Het pand is verhuurd aan Hos b.v.
U heeft zonder toestemming een gedeelte gekraakt c.q. in gebruik genomen. Dit is niet toegestaan. U kunt aan het verblijf in het pand geen rechten ontlenen. U handelt onrechtmatig. U pleegt huisvredebreuk.
Wij zijn niet bereid een huur- of gebruiksovereenkomst aan te gaan.
Wij verzoeken u dringend (nu voor de vierde keer) en sommeren u zo nodig het pand te verlaten (…).
3.1. [Eiser] vordert, bij een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de Staat, en via haar de Officier van Justitie te Haarlem, te verbieden op strafrechtelijke gronden tot feitelijke ontruiming van de woning aan de [adres], [postcode] [plaats] over te gaan of te doen gaan, waaronder begrepen het verlenen van medewerking aan overhandiging van het pand aan derden dan wel het niet optreden tegen huisvredebreuk jegens [eiser] gedurende zijn afwezigheid, bijvoorbeeld gedurende de tijd dat [eiser] na aanhouding voor verhoor op het politiebureau verblijf, dit alles althans en subsidiair totdat eventueel in hoogste instantie door de strafrechter bewezen is verklaard dat het verblijf van [eiser] wederrechtelijk is.
3.2. De Staat voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. [Eiser] heeft in de eerste plaats in de dagvaarding aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat – samengevat – de wetgever de grenzen van de hem toekomende margin of appreciation heeft overschreden, omdat de ontruimingsbevoegdheid van artikel 551a Wetboek van Strafvordering (“Sv’) in strijd met het bepaalde in artikel 8 lid 2 EVRM geen legitiem doel dient en niet noodzakelijk is in een democratische samenleving.
4.2. De Staat heeft in dit verband terecht gewezen op (onder meer) het arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2011, LJN BQ9880, waarin is overwogen dat de ontruimingsbevoegdheid van artikel 551a Sv (onder de in de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal van 30 november 2010 gestelde voorwaarden) niet in strijd is met artikel 8 lid 2 EVRM. Het betoog van [eiser] op dit punt kan daarom niet slagen.
4.3. Voorts heeft [eiser] zijn vordering gebaseerd op het ontbreken van feiten en omstandigheden in de aanzeggingsbrief die bij het OM kennelijk hebben geleid tot de verdenking van overtreding van artikel 138 Sr, waardoor [eiser] slechts naar deze omstandigheden kan gissen, en het ontbreken van een (in de aanzeggingsbrief) door het OM te maken (individuele) belangenafweging.
4.4. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van [eiser] niet dat het OM reeds in de aanzeggingsbrief inzicht zou moeten verschaffen in de redenen waarom zij meent dat de voorwaarden voor toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 551a Sv zijn vervuld en in de belangen die bij de te maken belangenafweging zijn betrokken en op welke wijze die zijn gewogen. Het is toereikend indien de Staat in de kort geding procedure aannemelijk maakt dat zij bevoegd is om tot ontruiming over te gaan. Het is aan de krakers om vervolgens aannemelijk te maken dat de eigenaar in het geheel niets met het gekraakte pand van plan is en de ontruiming alleen maar zal leiden tot langdurige leegstand, zonder enig uitzicht dat er in die situatie verandering komt, en om hun persoonlijke belangen bij voortgezet verblijf in het pand naar voren te brengen.
4.5. De vraag ligt vervolgens voor of een belangenafweging in dit concrete geval – die blijkens voornoemd arrest van de Hoge Raad dient te worden gemaakt in het kader van de proportionaliteitstoets – ertoe moet leiden dat in dit geval ontruiming niet gerechtvaardigd is. Daarbij dient de voorzieningenrechter te onderzoeken of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde, het beëindigen van strafbare feiten en de bescherming van rechten van derden boven het huisrecht van de kraker in het concrete geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan. Die belangenafweging kan alleen plaatsvinden als de kraker feiten en omstandigheden aanvoert en aannemelijk maakt die in het concrete geval tot een andere dan de door de wetgever gemaakte afweging nopen, waarbij als uitgangspunt zal hebben te gelden dat een eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zoals hij wil.
4.6. In de onderhavige zaak betekent dit het volgende. Niet in geschil is dat aangifte van huisvredebreuk is gedaan door [A] op 24 september 2012. Voorts blijkt uit een e-mail van 15 november 2012 dat Cobraspen (die volgens de huurovereenkomst met Hos beheerder is van het Slachthuisterrein) geen toestemming heeft gegeven het Slachthuis te gebruiken en niet bereid is een huur- of gebruiksoverenkomst aan te gaan. Uit de stukken (productie G19) volgt dat [A] bestuurder is van Cobraspen en, via Cobraspen en Veduta Vastgoed B.V., indirect bestuurder van Haarlemse Slachtlijn, aan welke vennootschap door de gemeente het recht van erfpacht met betrekking tot het Slachthuisterrein is verleend. In het proces-verbaal van aangifte is voorts opgenomen dat [A] aangifte doet (mede) namens Haarlemse Slachtlijn. De stelling van [eiser] dat het vanwege de complexe bedrijfscultuur van [A] en Sellmeijer Investment N.V. en haar dochtervennootschappen niet mogelijk is te achterhalen wie beschikkingsbevoegd is ten aanzien van het Slachthuis, en dat daarom zeer wel mogelijk is dat de beschikkingsbevoegde stilzwijgend instemt met het verblijf van [eiser] aldaar, kan de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande niet volgen. Genoegzaam is immers gebleken dat [A] ook namens Haarlemse Slachtlijn aangifte van huisvredebreuk heeft gedaan, waartoe hij bevoegd was. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de Staat, bij de uitoefening van de in artikel 551a Sv gegeven bevoegdheid, op goede gronden mag aannemen dat is voldaan aan de eis van wederrechtelijkheid als bedoeld in dit artikel.
4.7. Volgens [eiser] dient onder meer in de belangenafweging te worden betrokken dat het OM verzuimd heeft om de mogelijkheid van een gebruiksovereenkomst te onderzoeken, terwijl in vergelijkbare situaties op voorspraak van het OM wel gebruiksovereenkomsten zijn afgesloten. Voorts heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat het gekraakte gedeelte van het Slachthuis feitelijk niet wordt gebruikt en dat ontruiming leidt tot leegstand voor onbepaalde duur. Volgens [eiser] is dit geen beschermenswaardig belang, zeker nu de beëindiging van de erfpacht en de onteigening van het Slachthuisterrein in de loop van 2013 zullen zijn voltooid en gebleken is dat een overgrote meerderheid van de gemeenteraad geen enkel bezwaar heeft tegen het voortbestaan van de huidige situatie, aldus [eiser]. Voorts leidt ontruiming tot dakloosheid van [eiser] vanwege de woningnood in de lage(re) inkomensector in Haarlem. De Staat handelt met ontruiming bovendien in strijd met artikel 16 van het Europees Sociaal Handvest (ESH), op grond van welke bepaling staten dienen zorg te dragen voor een voldoende voorraad voor huisvesting van gezinnen, aldus nog steeds [eiser].
4.8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie leiden dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, in die zin dat na ontruiming sprake zal zijn van een langdurige leegstand zonder uitzicht op verandering in die situatie. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Uit de stukken volgt dat (ook) met betrekking tot het gekraakte gedeelte van het Slachthuis sprake is van een huurovereenkomst tussen Cobraspen en Hos, welke overeenkomst vanaf 1 januari 2013 in een gebruiksovereenkomst overgaat. Het staat Cobraspen vrij aan de huur- en gebruiksovereenkomst met Hos de voorkeur te geven boven een gebruiksovereenkomst met [eiser]. Op welke wijze het OM in de gegeven omstandigheden een gebruiksovereenkomst tussen Cobraspen en [eiser] had dienen te bewerkstellingen, is onvoldoende concreet gemaakt, zodat aan die stelling voorbij wordt gegaan.
Tijdens de bezichtiging ter plaatse is gebleken dat het niet-gekraakte gedeelte op de begane grond van het Slachthuis in gebruik is bij Hos voor de opslag van allerlei (koel)machines en machine-onderdelen. Deze machines en onderdelen staan opgesteld in de verschillende ruimten, die in totaal, naar zeggen van [B], ongeveer 10.000 m² beslaan. De voorzieningenrechter heeft tijdens de bezichtiging voorts geconstateerd dat het gekraakte gedeelte, dat in een op het oog aanmerkelijk mindere staat verkeert dan het niet-gekraakte gedeelte, bestaat uit drie grote met elkaar in verbinding staande vertrekken. Mede gelet op de grootte van het gekraakte gedeelte is de stelling van [B] dat Hos de thans gekraakte drie vertrekken (alle) incidenteel in gebruik had voor de opslag van klein materiaal, zoals koperen pijpen, leidingwerk en kabels, niet erg aannemelijk geworden. Anders is dit voor wat betreft het gestelde toekomstige gebruik. [B] heeft namelijk tijdens de bezichtiging aangegeven dat Hos bezig is met Troostwijk een veiling te organiseren van een groot aantal machines en machine-onderdelen. De kijkdag is gepland op 8 januari 2013, waarna, in verband met de afwikkeling van de veilingverkoop, de gekraakte ruimten in gebruik dienen te worden genomen om kopers en/of transporteurs op te kunnen vangen, die, naar verwachting van [B], gedurende anderhalve maand na de veiling af en aan machines zullen komen afhalen. Voorts heeft [B] aangegeven na de geplande veiling in januari 2013 opnieuw machines in te zullen kopen, waarna op dezelfde wijze op het Slachthuisterrein een veiling zal worden georganiseerd. Volgens [B] zijn er op het Slachthuisterrein geen andere ruimten beschikbaar die als een dergelijk afhaalpunt kunnen fungeren. De voorzieningenrechter acht deze stellingen van [B], die ertoe leiden dat na ontruiming (in ieder geval tot de beëindiging van het recht van erfpacht in de loop van 2013) geen sprake zal zijn van langdurige leegstand, niet ongeloofwaardig. Dat de staat van onderhoud van de gekraakte vertrekken zodanig slecht is dat niet aannemelijk is dat deze voor het door [B] gestelde doel zullen worden gebruikt, volgt de voorzieningenrechter niet. De staat van onderhoud vormt kennelijk thans evenmin een beletsel voor jonge kunstenaars om allerlei activiteiten te kunnen ontplooien.
4.9. Met betrekking tot het huisrecht van [eiser] zijn geen andere omstandigheden aannemelijk geworden dan die de wetgever bij de afweging in abstracto al in aanmerking heeft genomen. Het beroep van [eiser] op artikel 16 ESH kan niet slagen, omdat deze bepaling niet kan worden aangemerkt als een ieder verbindende bepaling als bedoeld in artikel 93 en 94 van de Grondwet. Een mogelijk lopend bipob-onderzoek tegen [A] maakt de gemaakte belangenafweging niet anders.
4.10. Het voorgaande voert tot de slotsom dat in dit geval een strafrechtelijke ontruiming de proportionaliteitstoets kan doorstaan en dat het gevorderde niet toewijsbaar is.
4.11. Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. In de beoordeling is uitgegaan van de situatie dat [eiser] de gekraakte ruimten van het Slachthuis daadwerkelijk bewoont. De voorzieningenrechter heeft zich, zij het eerst na de bezichtiging, gerealiseerd dat de gekraakte ruimten niet de indruk wekten daadwerkelijk te worden bewoond. Slaapkamers of slaapplaatsen heeft hij in elk geval niet waargenomen. Veeleer oogde het als een ruimte waar diverse jonge kunstenaars allerlei activiteiten ontplooien, maar waar zij niet daadwerkelijk woonden en sliepen. Indien juist zou dat de door de voorzieningenrechter te maken afweging eenvoudiger hebben gemaakt, nu het door artikel 8 EVRM beschermde woonrecht dan niet in het geding is. De staat heeft dit argument evenwel niet aangevoerd. Nu de vordering om andere redenen zal worden afgewezen ziet de voorzieningenrechter ook geen reden om het debat op dit punt te heropenen.
4.12. [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.391,00
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.391,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 21 december 2012.?