ECLI:NL:RBHAA:2012:BZ3760

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/3355
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
  • G. Guinau
  • L. Beijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in verband met de uitbreiding van luchtvaartterrein Schiphol

In deze zaak hebben eisers, Lingbeek B.V. en Van Wijk Benzinestations B.V., een verzoek om schadevergoeding ingediend in verband met de uitbreiding van het luchtvaartterrein van Schiphol. De rechtbank heeft op 28 december 2012 uitspraak gedaan in de meervoudige kamer, waarbij het beroep van eisers ongegrond werd verklaard. De eisers stelden dat verweerster, de besliscommissie van Schadeschap Luchthaven Schiphol, ten onrechte een kortingspercentage van 50% wegens normaal maatschappelijk risico had toegepast. Dit percentage was eerder vastgesteld in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 november 2010. Eisers voerden aan dat de schadevergoeding in hun geval niet vergelijkbaar was met die van bewoners van woningen binnen de invloedsfeer van Schiphol, omdat hun schade was gebaseerd op noodzakelijke bouwkundige aanpassingen en niet op waardevermindering van woningen.

De rechtbank oordeelde dat verweerster in redelijkheid de uitspraak van de Afdeling kon volgen en dat er geen aanwijzingen waren dat het kortingspercentage voor ondernemers lager moest zijn dan voor bewoners. De rechtbank bevestigde dat de aard van de schadeveroorzakende maatregel en de relevante schadefactoren gelijk waren voor beide groepen. Daarnaast werd de ingangsdatum van de wettelijke rente door verweerster vastgesteld op 16 oktober 2002, wat door de rechtbank als juist werd beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep van eisers ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK Haarlem
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/3355
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 december 2012 in de zaak tussen
Lingbeek B.V. en Van Wijk Benzinestations B.V., te Schiphol, eisers
(gemachtigde: mr. C.J.R. van Binsbergen),
en
de besliscommissie van Schadeschap Luchthaven Schiphol, verweerster
(gemachtigden: mr. B.P.M. van Ravels en mr. G.M. van den Broek).
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2001 (het primaire besluit) heeft verweerster het verzoek van eisers om schadevergoeding in verband met de uitbreiding van het luchtvaartterrein van de luchthaven Schiphol afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eisers gegrond verklaard. Verweerster heeft daarbij het besluit van 15 mei 2001 herroepen en beslist dat wordt toegekend een schadevergoeding van € 49.206,19 in verband met het Aanwijzingsbesluit 1996, welk bedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente met ingang van 16 oktober 2002, een schadevergoeding voor immateriële schade van € 7.000,- en een vergoeding van de kosten voor juridische bijstand ter hoogte van € 437,-.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2012. Eisers zijn vertegenwoordigd door [naam] en [naam], bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eisers hebben de beschikking over een bedrijfsterrein aan de [adres], waarop aanwezig zijn een benzineverkooppunt met shop, een bedrijfshal voor het taxi- en busbedrijf, alsmede een aangebouwde bedrijfshal, welke wordt verhuurd aan [naam] B.V.. Op 2 februari 1999, aangevuld op 12 februari 2008, hebben eisers verzocht om schadevergoeding in verband met het door het Aanwijzingsbesluit 1996 mogelijk gemaakte preferent gebruik van de Kaagbaan voor zwaar vliegverkeer. Als gevolg daarvan stellen eisers vermogensschade te hebben geleden in de vorm van waardevermindering van de opstallen. Daarnaast stellen eisers inkomstenderving te hebben geleden en dat zij kosten hebben gemaakt voor isolatie en reparatie van scheurvorming in de gebouwen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerster alsnog besloten om schadevergoeding aan eisers toe te kennen. Bij de berekening van de hoogte van de schadevergoeding in verband met het Aanwijzingsbesluit 1996 heeft verweerster een kortingspercentage van 50% toegepast in verband met normaal maatschappelijk (ondernemers)risico. Daarbij heeft verweerster verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 november 2010 (LJN: BO3436). Voorts heeft verweerster de ingangsdatum van de wettelijke rente die verband houdt met deze schadevergoeding gesteld op 16 oktober 2002. Met betrekking tot deze beide aspecten is verweerster afgeweken van het advies van de adviescommissie Van Heesbeen (hierna: de adviescommissie) van 3 januari 2012 en de aanvulling daarop van 23 januari 2012.
3. Eisers hebben aangevoerd dat verweerster ten onrechte een kortingspercentage van 50% wegens ondernemersrisico heeft toegepast. Verweerster is daarbij onvoldoende gemotiveerd van het advies van de adviescommissie afgeweken, aldus eisers. De adviescommissie heeft beargumenteerd waarom in afwijking van het door de Afdeling geaccepteerde kortingspercentage van 50% een percentage van 20% voor ondernemersrisico redelijk achtte. De enkele verwijzing van verweerster naar de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010 is dan ook onvoldoende, aldus eisers, te meer nu het daarin ging over een vergoeding in verband met de waardedaling van woningen. Volgens eisers is de schadevergoeding in het onderhavige geval toegekend voor noodzakelijke bouwkundige aanpassingen met als gevolg dat het object dezelfde waarde zal hebben als voorheen, en laat deze zaak zich aldus niet vergelijken met de kwestie in de uitspraak waarnaar verweerster in het bestreden besluit heeft verwezen.
4. Ter zitting heeft verweerster gewezen op de recente uitspraak van de Afdeling van 5 december 2012 (LJN: BY5105). Daarin stelt de Afdeling voorop “dat de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan is. Deze komt daarbij beoordelingsvrijheid toe. Het bestuursorgaan zal zijn vaststelling naar behoren moeten onderbouwen. De bestuursrechter toetst de besluitvorming op rechtmatigheid en daarmee dus ook aan het égalitébeginsel. In beginsel is met het oog op uniformiteit en de voorspelbaarheid van de eventuele vergoeding van schade aanvaardbaar dat het bestuursorgaan ten aanzien van het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico werkt met een vaste drempel of korting of met een vaste drempel in combinatie met een korting bovenop het schadebedrag. Dat komt de rechtszekerheid ten goede, nu de vraag of er sprake is van onevenredigheid daarmee aanstonds eenvoudig kan worden beantwoord. Het is niet aan de bestuursrechter om in dit verband een percentage vast te stellen, maar om te toetsen op de wijze zoals hiervoor is overwogen. Het bestuursorgaan zal, als daartoe op grond van de door de benadeelde verschafte gegevens aanleiding bestaat, moeten beoordelen of deze drempel of korting, dan wel drempel in combinatie met een korting, ook onverkort toepassing kan vinden in de omstandigheden van het geval. Naarmate een bestuursorgaan een hoger percentage als normaal ondernemersrisico als ondergrens hanteert dan wel op een tegemoetkoming in mindering brengt, geldt dat er zwaardere eisen aan de motivering worden gesteld (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2012 in zaak nr. 201104496/1/T1/A2)”.
5. Verweerster heeft in het onderhavige geval aansluiting gezocht bij de in rechtsoverweging 2 genoemde uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010, waarin de Afdeling in een procedure met betrekking tot schadevergoeding die verband houdt met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol zelf het kortingspercentage wegens normaal maatschappelijk risico op 50% heeft vastgesteld. In rechtsoverweging 2.14 van deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld: “De Afdeling acht het in de rede liggen, nu het in dit geval niet gaat om het toekennen van een vergoeding voor planschade, maar om nadeelcompensatie, hierop een korting van 50% toe te passen wegens normaal maatschappelijk risico. Daarbij overweegt de Afdeling dat bewoners van huizen binnen de invloedssfeer van Schiphol rekening dienen te houden met een toename van geluidbelasting die samenhangt met de groei van de luchthaven, ook al bestaat geen zicht op de omvang en vorm waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkelingen zich zullen concretiseren en de omvang van het nadeel dat daar mogelijkerwijs uit zal voortvloeien.”
6. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerster in redelijkheid de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010 volgen en ook in het onderhavige geval - in afwijking van de adviescommissie - een kortingspercentage van 50% toepassen. De overweging van de Afdeling is zeer algemeen en niet valt in te zien waarom die overweging uitsluitend betrekking heeft op bewoners van woningen binnen de invloedsfeer van Schiphol en niet (mede) betrekking kan hebben op ondernemingen die binnen de invloedsfeer van Schiphol zijn gehuisvest. De aard van de schadeveroorzakende maatregel en de in dit geval van belang zijnde schadefactor zijn gelijk voor bewoners en ondernemers binnen de invloedsfeer van Schiphol en dat de schade in dit geval is berekend op basis van de kosten voor geluidwerende voorzieningen en niet op basis van de waardedaling van de woning, maakt dit niet anders. Ook overigens zijn er geen aanwijzingen dat het kortingspercentage voor normaal maatschappelijk risico voor ondernemers binnen de invloedsfeer van Schiphol lager moet worden vastgesteld dan voor bewoners in hetzelfde gebied.
7. Eisers hebben vervolgens aangevoerd dat verweerster - in afwijking van het advies van de adviescommissie - een onjuiste ingangsdatum voor de wettelijke rente heeft vastgesteld. Volgens eisers moet worden uitgegaan van de datum van indiening van het verzoek om schadevergoeding op 2 februari 1999. Het nadeel van het Aanwijzingsbesluit 1996 heeft zich reeds sinds 1997 doen gevoelen, aldus eisers, zodat de noodzaak om bouwkundige aanpassingen te treffen ook reeds toen is ontstaan. Er is volgens eisers dan ook geen aanleiding om voor de peildatum van de wettelijke rente dezelfde uitgangspunten te hanteren als in het geval van een verzoek om vergoeding van waardevermindering, waarbij wordt uitgegaan van het moment van onherroepelijk worden van de schadeveroorzakende maatregel.
8. Gelet op de uitspraken van de Afdeling van 10 november 2010 (LJN: BO3436) en 8 februari 2006 (LJN: AV1254) wordt de wettelijke rente vergoed met ingang van de datum van ontvangst van het verzoek om nadeelcompensatie, waarbij de wettelijke rente op zijn vroegst begint te lopen op het moment van het onherroepelijk worden van het Aanwijzingsbesluit 1996. Verweerster heeft de ingangsdatum van de wettelijke rente in het onderhavige geval dan ook op goede gronden vastgesteld op 16 oktober 2002, zijnde het moment van onherroepelijk worden van het Aanwijzingsbesluit 1996. Er bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat verweerster van deze hoofdregel had moeten afwijken.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzitter, en mr. G. Guinau en mr. drs. L. Beijen, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2012.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.