ECLI:NL:RBHAA:2012:BZ9986

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
11 oktober 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
15/800401-12
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote geldbedragen via Schiphol en herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 11 oktober 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van meer dan 250.000 euro. De verdachte heeft geprobeerd om grote geldbedragen op een ongebruikelijke en risicovolle manier via de luchthaven Schiphol het land uit te voeren. De rechtbank concludeert dat de bij de verdachte aangetroffen gelden onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn, en dat de verdachte hiervan op de hoogte was. De verdachte heeft verklaard dat hij het geld in opdracht van een kennis moest transporteren naar Lima, Peru, en dat hij hiervoor een beloning zou ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte instructies heeft gekregen over de wijze van vervoer van het geld en dat hij begeleid is naar het vliegveld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden. Daarnaast is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toegewezen, ondanks dat deze niet onverwijld was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de verdachte niet in zijn belangen is geschaad door de vertraging in de indiening van de vordering. De uitspraak is gedaan in tegenspraak met een gemachtigde advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800401-12
Uitspraakdatum: 11 oktober 2012
Tegenspraak (advocaat gemachtigd)
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 september 2012 in de zaak tegen:
(VERDACHTE),
geboren op (geboortedatum)1977 te district Suriname (Suriname),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres (adres),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 maart 2012, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een hoeveelheid bankbiljetten (ter waarde van (ongeveer) 257.235,- euro) , heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 257.000, - dient te worden verbeurdverklaard en dat het overige geldbedrag van
€ 235, - dient te worden teruggegeven aan verdachte.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Naar aanleiding van een controleopdracht van het Passenger Operations Center is op 26 maart 2012 de bagage van verdachte, reizende naar Lima (Peru), gecontroleerd. In de koffer van verdachte werden in een plastic zakje vier gekleurde bollen aangetroffen. Na opening van één van de bollen middels een zakmes werd een paars gekleurd bankbiljet zichtbaar. Nadat verbalisant de bol helemaal had uitgepakt, bleken daarin vijf opgerolde paarse bankbiljetten van € 500,- te zitten. Naar aanleiding van deze bevindingen werd verdachte bij de paspoortcontrole in de vertrekhal op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aangesproken door een douaneambtenaar. Verdachte verklaarde desgevraagd dat hij niets had aan te geven. In totaal werden 102 bollen in de koffer van verdachte aangetroffen. In de bollen werd in totaal een bedrag van € 254.000, - aangetroffen en in de handbagage van verdachte werd nog eens een bedrag van € 3.235, - gevonden.
De rechtbank stelt voorop, dat in de onderhavige zaak geen direct bewijs is verkregen voor het van enig misdrijf afkomstig zijn van de bij verdachte in beslag genomen geldbedragen. Wel kan worden vastgesteld, dat verdachte heeft getracht grote geldbedragen op een ongebruikelijke en risicovolle wijze via Schiphol het land uit te voeren, zonder daarvan melding te maken. Aldus is een kenmerk van witwassen op de onderhavige zaak van toepassing (Kamerstukken II 1999-2000, 27159, nr. 3). Bij die stand van zaken mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld die niet zo onwaarschijnlijk is dat zij bij de vorming van het bewijsoordeel zonder meer terzijde behoort te worden gesteld (Hoge Raad 13 juli 2010 LJN: BM0787).
Gevraagd naar de herkomst en de bestemming van de aangetroffen gelden heeft verdachte verklaard dat hij het geld in opdracht van een kennis moest transporteren naar Lima. Hij zou hiervoor een beloning van € 5.000, - krijgen. Het was de bedoeling dat hij de bollen met daarin bankbiljetten van € 500, - zou slikken. Verdachte heeft € 2.000, - ontvangen om een retourticket Amsterdam-Lima te kopen met vertrekdatum 25 maart 2012. Op 22 maart 2012 heeft verdachte bij D-reizen het ticket gekocht. Hij werd hierbij vergezeld door een ander persoon. Op de dag van het geplande vertrek bleken de bollen nog niet klaar te zijn. Verdachte is toen samen met een ander persoon naar Schiphol gegaan waar hij zich bewust te laat moest melden zodat zijn vlucht kon worden omgeboekt naar 26 maart 2012. Die nacht zijn de bollen met geld naar verdachte toegebracht. Op 26 maart 2012 is een persoon genaamd (W.) in de vakantiewinkel D-reizen waar de reis was geboekt, verschenen met het verzoek het hotel van verdachte in Lima om te boeken. Verdachte zou zijn vlucht gemist hebben in verband met autopech. Op 26 maart 2012 is verdachte door een persoon naar Schiphol gebracht. Verdachte wist niet waar het geld vandaan kwam en heeft daarover geen navraag gedaan.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in diverse valuta en dat de luchthaven Schiphol een doorvoerhaven is voor dat criminele geld. Tevens is het een feit van algemene bekendheid dat coupures van € 500, - veelal in het criminele circuit circuleren. Bij verdachte zijn in totaal 508 biljetten van € 500, - aangetroffen.
Op grond van het voorgaande blijft het vermoeden van witwassen bestaan. Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden, met name de hoogte van het bedrag in coupures van € 500,-, de wijze waarop het geld was verpakt en werd vervoerd, het land van bestemming en de hoogte van de te verwachten beloning, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de bij verdachte aangetroffen gelden onmiddellijk dan wel middellijk van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte daarvan op de hoogte was. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de rechtbank het niet uitgesloten acht dat deze conclusie niet heeft te gelden voor het bedrag van € 235, - dat is aangetroffen in de handbagage van verdachte, nu verdachte daarover heeft verklaard dat het zijn eigen geld betrof en de rechtbank die verklaring van verdachte aannemelijk acht.
Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte het geld aangeleverd heeft gekregen, instructies heeft gekregen onder meer met betrekking tot de wijze van vervoer van het geld, alsmede met betrekking tot de reis zelf, hij begeleid is naar het vliegveld en zijn hotelboeking in Lima via een ander persoon is gewijzigd. De rechtbank acht derhalve tevens het medeplegen wettig en overtuigend bewezen, nu uit de bovengenoemde omstandigheden valt af te leiden dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met één of meer anderen.
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 26 maart 2012, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een voorwerp, te weten een hoeveelheid bankbiljetten voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader(s) wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
7.1. Hoofdstraf
Verdachte heeft zich samen met een ander of anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 257.000, -. Door aldus te handelen wordt het plegen van criminele activiteiten in stand gehouden en indirect ook bevorderd, want zonder personen als verdachte die criminele gelden een (schijnbaar) legale herkomst verschaffen, is het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin en heeft geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als straf in aanmerking.
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte blijkens zijn strafblad al vele malen eerder in aanraking is geweest met politie en justitie. In 2010 is verdachte nog veroordeeld voor een Opiumwetdelict. Verdachte is hiervoor voorwaardelijk in vrijheid gesteld en liep nog in de proeftijd daarvan, hetgeen verdachte er niet van heeft weerhouden om wederom een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf dan ook passend en geboden. Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding om daarvan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7.2. Bijkomende straf
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 257.000, - dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat geldbedrag is begaan.
8. Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
(VI nummer: 99/000137-37)
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 26 november 2010 in de zaak met parketnummer 15/840014-10 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dat vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Verdachte is op 19 mei 2011 op de voet van het bepaalde in artikel 15 e.v. van het Wetboek van Strafrecht voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de op 365 dagen gestelde proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt.
8.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert thans, nu verdachte zich - gelet op hetgeen hem in de dagvaarding met het parketnummer 15/800401-12 is ten laste gelegd - niet heeft gehouden aan de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde, dat de rechtbank de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal gelasten, en wel voor een periode van 117 dagen.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering niet "onverwijld" is ingediend.
8.3. De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen. Ten aanzien van de (niet-)ontvankelijkheid van het openbaar ministerie overweegt de rechtbank als volgt.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Artikel 15i, lid 2, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat, indien het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd en herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling geboden is, het onverwijld een daartoe strekkende schriftelijke vordering dient in te dienen bij de rechtbank.
Artikel 15i, lid 5 jo lid 3, Sr bepaalt voorts dat, in het geval dat de vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met een vervolging wegens een strafbaar feit, de behandeling van de zaak gelijktijdig geschiedt met de behandeling van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd.
Verdachte heeft op 26 maart 2012 een nieuw strafbaar feit gepleegd. Verdachte is hiervoor aangehouden. Aansluitend is verdachte in verzekering gesteld en is op vordering van de officier van justitie de bewaring en de gevangenhouding bevolen. Op 6 juli 2012 is de zaak pro forma ter terechtzitting behandeld. Op 13 juni 2012 is aan verdachte in persoon de dagvaarding voor deze pro forma zitting betekend. De inhoudelijke behandeling van de (nieuwe) zaak heeft vervolgens op 27 september 2012 plaatsgevonden.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is op 16 augustus 2012 ter griffie van deze rechtbank binnengekomen en op 17 augustus 2012 aan verdachte in persoon betekend.
Voor de beantwoording van de vraag of het openbaar ministerie de vordering onverwijld heeft ingediend, is van belang het moment waarop het openbaar ministerie van oordeel was dat de veroordeelde de algemene voorwaarde niet had heeft nageleefd en herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling geboden was. De rechtbank merkt de dag van betekening van de dagvaarding voor het nieuwe strafbare feit aan als dat moment. Tot aan het uitbrengen van de dagvaarding kon het openbaar ministerie immers nog beslissen om de vervolging ter zake van het nieuwe strafbare feit te staken.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval de vordering niet onverwijld is ingediend, nu er zich tussen het moment van betekening van de dagvaarding en het indienen van de vordering 64 dagen bevinden. Derhalve is niet voldaan aan het vereiste van artikel 15, lid 2 Sr.
Echter, nu verdachte zich tot aan de zitting van 27 september 2012 in voorlopige hechtenis bevond ter zake van het plegen van een nieuw strafbaar feit en de vordering ook overigens ruim voor de inhoudelijke behandeling van het nieuwe strafbare feit is ingediend, is de rechtbank van oordeel dat - ondanks dat de vordering niet onverwijld is ingediend - veroordeelde niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank zal daarom volstaan met de constatering dat de vordering niet onverwijld is ingediend en hier verder geen consequenties aan verbinden. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vordering.
Beoordeling van de vordering
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling op grond van de algemene voorwaarde toegewezen dient te worden nu de veroordeelde ten tijde van de proeftijd opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
15g, 15i, 15j, 33, 33a, 47, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- 514 biljetten van 500 euro.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 3 biljetten van 5 euro;
- 2 biljetten van 10 euro;
- 2 biljetten van 100 euro.
Herroept de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde.
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van honderdzeventien (117) dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mr. S.M. Christiaan en mr. H.A.M. Roëll-Mulder, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Keulers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2012.
Parketnummer: 15/ 800401-12
Inzake: (verdachte) blad 2
vonnis