ECLI:NL:RBLEE:1998:AA3916

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
6 januari 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/080234-97
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.S. Wegener Sleeswijk
  • C.E.M. Daan-van Brink
  • E.M. Valk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met letsel en vernieling door verdachte in groepsverband

Op 6 januari 1998 heeft de Rechtbank Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij openlijke geweldpleging. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat op 23 december 1997 had plaatsgevonden. De verdachte, bijgestaan door advocaten mr. W. Anker en mr. J. Anker, werd beschuldigd van openlijk geweld tegen personen en goederen, waarbij letsel was veroorzaakt en vernielingen waren gepleegd. De rechtbank constateerde dat er een vergissing was gemaakt in de telastelegging, maar dat deze niet ten nadele van de verdachte was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, omdat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren.

De rechtbank kwalificeerde het bewezen verklaarde als openlijke geweldpleging met letsel en vernieling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk werd gesteld, en daarnaast moest hij 240 uur onbetaalde arbeid verrichten. De rechtbank hield rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank weegt zwaar dat de verdachte een leidende rol had gespeeld in de gewelddadige confrontatie, die was ontstaan uit ongenoegen over eerdere opmerkingen van de andere groep. Ondanks dat de verdachte geen strafblad had, vond de rechtbank het gedrag van de verdachte zeer afkeurenswaardig en rechtvaardigde dit een aanzienlijke straf. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de griffier niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Uitspraak d.d. 6 januari 1998.
Parketnummer 17/080234-97.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 23 december 1997.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Anker en mr. J. Anker, beiden advocaat te Leeuwarden.
TELASTELEGGING:
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Tengevolge van een kennelijke vergissing staat in het primair gestelde van de telastelegging in de zeventiende regel "bloeduistorting" in plaats van "bloeduitstorting". De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste te lezen in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte door deze verbeterde lezing niet in zijn door de telastelegging beschermde belangen geschaad.
GEVOERDE VERWEREN:
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting vrijspraak van (gedeelten van) het aan verdachte telastegelegde bepleit. De rechtbank overweegt ten aanzien van hetgeen door de raadsman is aangevoerd, als volgt.
Ten eerste heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte met verenigde krachten geweld tegen [slachtoffer] heeft gepleegd. De rechtbank verwerpt dit verweer. Op zich is juist dat niet vaststaat dat verdachte geweld tegen [slachtoffer] heeft uitgeoefend. Dit heeft echter niet de door de raadsman voorgestane gevolgen voor de bewezenverklaring, omdat de desbetreffende geweldscomponent is opgenomen in dat deel van de telastelegging dat ziet op over-treding van de -grondvorm van de openlijke geweldspleging (art. 141 lid 1 Sr) en niet in het deel dat betrekking heeft op de strafverzwarende omstandigheden (art. 141 lid 2 ten 1e).
In het kader van de grondvorm van de openlijke geweldpleging kan volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad feitelijke deelname aan de gezamenlijk uitgeoefende gewelddadigheid aan een verdachte worden toegerekend indien is komen vast te staan dat hij zelf enige concrete en relevante geweldshandeling heeft uitgeoefend.
In het onderhavige geval staat vast dat door één of meer van de medeverdachten geweld tegen [slachtoffer] is uitgeoefend en dat door verdachte zelf ook enig geweld is gebruikt. Derhalve kan verdachte ook voor het niet door hem tegen- [slachtoffer] gepleegde geweld in het kader van de grondvorm van de openlijke geweldpleging verantwoordelijk worden gehouden.
Het tweede verweer heeft betrekking op de telastegelegde strafverzwarende omstandigheid dat [slachtoffer2] letsel heeft opgelopen tengevolge van het door verdachte gepleegde geweld. Allereerst zou niet vaststaan dat verdachte tegen [slachtoffer2] geweld heeft gebruikt en zo dat wel vast zou staan, dan is dat niet met verenigde krachten gebeurd. Honorering van het eerste deel van dit verweer zou meebrengen dat ook de subsidiair telastegeleg-de mishandeling (art. 300 lid 1 Sr) niet bewezen zou kunnen worden. Ook dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. Volgens de Hoge Raad moet met betrekking tot de strafverzwarende omstandigheid vaststaan dat het gewelddadig handelen van verdachte zelf heeft bijgedragen aan het intreden van het gevolg, in dit geval letsel bij [slachtoffer2]. Op grond van getuigenverklaringen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat het verdachte is geweest die [slachtoffer2] in het gezicht heeft gestompt. Derhalve is aannemelijk dat het letsel van [slachtoffer2] daarvan het gevolg is. Voor het met verenigde krachten uitoefenen van geweld is bovendien vereist dat verdachte zich ervan bewust was dat hij het geweld samen met anderen pleegde. Niet vereist is dat vast zou staan dat ook door een ander of anderen tegen [slachtoffer2] geweld is toegepast en evenmin dat men over en weer van elkaars doen en laten op de hoogte was. Van belang is voorts dat de groep als basis is gebruikt van waaruit verdachten hebben geopereerd, dat er een gemeenschappelijke wil tot vijandig optreden bestond en dat diverse gewelddadig-heden zich in een beperkte tijdsduur en ruimtelijk beperkt kader hebben afgespeeld. Nu aan al deze voorwaarden is voldaan staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte het geweld tegen [slachtoffer2] met verenigde krachten heeft gepleegd.
Ten slotte is de raadsman van mening dat het door verdachte tegen een fiets aangewende geweld niet met verenigde krachten is gepleegd.- Voorts maakt hij bezwaar tegen de telastegelegde vernieling van de fiets, omdat dit begrip alleen zou zien op het zodanig beschadigen van een goed dat dit onherstelbaar is. De rechtbank acht onjuist hetgeen is aangevoerd met betrekking tot het vermeende niet met verenigde krachten uitoefenen van geweld tegen de fiets. Hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van het met verenigde krachten plegen van geweld tegen [slachtoffer2] is hier van overeenkomstige toepassing. De rechtbank kan evenmin meegaan met hetgeen de raadsman heeft geponeerd ten aanzien van het begrip vernieling. Immers zowel een wetssystematische als een teleologische interpretatie van dat begrip in de voorliggende context (art. 141 lid 2 ten 2e Sr) brengt met zich mee dat dit begrip ruimer behoort te worden uitgelegd dan de raadsman meent. Los daarvan staat wel vast dat de fiets door reparaties wellicht weer bruikbaar kan worden gemaakt, maar dat de fiets wel zodanig is beschadigd dat deze niet meer in oude staat kan worden teruggebracht.
KWALIFICATIE:
Het bewezene levert op het misdrijf:
primair: Openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen en goederen terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft en de schuldige opzettelijk goederen vernielt.
STRAFBAARHEID VERDACHTE:
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING:
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit de hem betreffende psychiatrische en reclasseringsrapportage en het uittreksel uit het algemeen documentatieregister.
Ten laste van verdachte heeft de rechtbank bewezen verklaard dat hij heeft deelgenomen aan een ernstige vorm van openlijke geweldpleging tegen personen en tegen een fiets. Niettegenstaande verdachtes ontkenning is de rechtbank er op basis van getuigenverklaringen vanuit gegaan dat verdachte ook zelf een ander in het gezicht heeft geslagen. Bovendien staat vast dat verdachte een fiets tegen een hek heeft geslagen en vervolgens in een gracht heeft gegooid. Daarmee zijn de strafverzwarende gevolgen van het door verdachte zelf uitgeoefende geweld, te weten letsel bij [slachtoffer2] en vernieling van de fiets, gematerialiseerd.
Het is wel buitengewoon navrant dat de onmiddellijke aanleiding tot de schandalig gewelddadige strafexpeditie van de groep van vier jonge mannen waartoe verdachte behoorde was gelegen in ongenoegen dat was ontstaan door opmerkingen uit de aangevallen groep rond [slachtoffer] over door verdachte en zijn kompanen uitgeoefend geweld tegen een op het trottoir geparkeerde fiets. Hoe ook precies de bewoordingen van de opmerkingen gekozen mogen zijn, voor ieder weldenkend mens moet duidelijk zijn geweest dat de terechte kritiek op het handelen van verdachte en zijn groep voortsproot uit prijzens-waardige burgerzin van de andere kant. In ieder geval reageerde de groep waartoe verdachte behoorde buitengewoon agressief. Hoewel het door verdachte uitgeoefende geweld niet behoort tot het grofste geweld dat door zijn groep werd uitgeoe-fend, rekent de recht-bank hem zijn rol in de thans te berechten vechtpartij zwaar aan. Immers heeft verdachte blijkens de getuigenverklaringen daaromtrent bij het ontstaan van de vechtpartij een leidende rol gespeeld. Hij werd door de groep rond [slachtoffer] duidelijk ervaren als de man met de bravoure. Hij was degene die als één der eersten over het bruggetje kwam rennen, direct verbaal agressief was en als eerste geweld gebruikte. Naar het oordeel van de rechtbank werkte juist zijn agressieve gedrag faciliterend voor het buitensporig gewelddadig gedrag dat door zijn groep werd ontwikkeld.
In deze overweging ligt voor de rechtbank een zwaardere weging van verdachtes gewelddadigheid dan kennelijk door de officier van justi-tie in zijn requisitoir en strafeis is neergelegd.
In de persoonlijke omstandigheden van ver-dachte zijn weinig tot geen aanknopingspunten te vinden die tot verklaring van verdachtes gedrag kunnen dienen. Verdachte heeft een goede achtergrond, waarin hem een behoorlijk waarden-- en normenpatroon moet zijn bijgebracht. Hij was bij justitie ter zake van het plegen van misdrijven volledig onbekend. De enige verkla-ring die voor verdachtes agressiedoorbraak is aan te voeren ligt in het tevoren gebruiken van een aanmerkelijke hoeveelheid alcoholi-ca. De ontremming die - naar algemeen bekend is - daarvan het gevolg kan zijn alsmede het gevoel met drie andere jongemannen die overigens evenzeer onder invloed van alcohol verkeerden deel uit te maken van een hechte groep, zullen tot het beschreven gedrag hebben geleid.
Zoals hiervoor reeds aangegeven taxeert de rechtbank het aandeel van verdachte in het geweld dat door zijn groep werd uitgeoefend aanmerkelijk zwaarder dan de officier van justitie, weshalve zij niet onaanzienlijk boven de eis van de officier zal uitgaan. Alleen reeds vanuit een oogpunt van norm-vaststelling is de rechtbank van oordeel dat het zeer afkeurenswaardige en gewelddadige gedrag van verdachte in beginsel met een gevangenisstraf van één jaar dient te worden bestraft.
Anderzijds neemt de rechtbank in aanmerking het feit dat verdachte niet eerder een misdrijf pleegde. De rechtbank vindt hierin aanleiding de helft van bedoelde gevangenisstraf voorwaardelijk niet ten uitvoer te doen leggen. Het overblijvende onvoorwaardelijk deel van zes maanden zal de rechtbank overeenkomstig verdachtes daartoe strekkend aanbod omzetten in een evenredige werkstraf.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
RECHTDOENDE:
Verklaart het primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van ZES MAANDEN.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proef-tijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 240 uren, in de plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Stelt de termijn binnen welke de arbeid, nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, moet aanvangen op 4 maanden. Stelt de termijn binnen welke de arbeid na aanvang dient te worden verricht op 12 maanden. Bepaalt de aard van de te verrichten werkzaamheden op onderhoud, huishoudelijk, administratief of soortgelijk aan deze, dan wel op een combinatie daarvan.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde verrichting van onbetaalde arbeid geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag inverzeke-ringstelling/voorlopige hechtenis.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 spijkerbroek, kleur blauw;
1 polo-shirt voorzien van veter, kleur blauw;
1 paar schoenen, hoge schoen met lichte zool, LA GEAR, kleur licht-bruin;
1 zegelring goud met donkerrode steen aangebracht in ring en
1 ring goud, 585/+JPC, met wit steentje in half rond zilver bovenzijde ring.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezen-verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.S. Wegener Sleeswijk, voorzitter, mrs. C.E.M. Daan-van Brink en E.M. Valk, rechters, bijge-staan door dhr. A.E. Tuinstra, griffier, en uitge-spro-ken ter openbare te-rechtzit-ting van de rechtbank op 6 januari 1998.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.