ECLI:NL:RBLEE:1998:AA3926

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
6 januari 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/080 232-97
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.S. Wegener Sleeswijk
  • C.E.M. Daan-van Brink
  • E.M. Valk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank over openlijke geweldpleging met dodelijke afloop

Op 6 januari 1998 heeft de Rechtbank Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, bijgestaan door advocaat mr. R.P. Snorn. De zaak betreft openlijke geweldpleging waarbij de verdachte betrokken was bij een vechtpartij die resulteerde in de dood van een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de dood van het slachtoffer, omdat niet bewezen kon worden dat het door hem uitgeoefende geweld direct heeft geleid tot de fatale verwondingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair telastegelegde feit, maar verklaarde het subsidiair telastegelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die voorheen niet met justitie in aanraking was gekomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van normvaststelling in het strafrecht, ondanks de publieke commotie die de zaak teweegbracht. De rechtbank gelastte ook de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Uitspraak d.d. 6 januari 1998.
Parketnummer 17/080 232-97.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren [1970] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 23 december 1997.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
TELASTELEGGING:
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telaste-legging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
BERAADSLAGING:
De rechtbank heeft ten aanzien van het primair telastegelegde het navolgende overwogen.
In het primaire deel van de telastelegging is aan de grondvorm van de openlijke geweldpleging (art. 141 lid 1 Sr) toegevoegd de strafverzwarende omstandigheid dat het door verdachte uitgeoe-fende geweld de dood van [slachtoffer] tengevolge heeft gehad (art. 141 lid 2 ten 3e Sr).
De grondvorm van de openlijke geweldpleging is volgens de wetgevingsgeschiedenis gebaseerd op het uitgangspunt dat het delict weliswaar tezamen en in vereniging wordt gepleegd, doch niet op basis van een tevoren beraamd plan. Dit laatste brengt met zich mee dat de rolverdeling tussen de diverse verdachten zich niet ontwikkelt volgens een bepaald vooraf afgesproken scenario. Meer in het bijzonder zijn de aard en de hevigheid van het door iedere verdachte zelf uitgeoefende geweld vruch-ten van de min of meer toevallige feitelijke ontwikkeling van de te beoordelen vechtpartij. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan feitelijke deelname aan de gezamenlijk uitge-oefende gewelddadigheid aan een verdachte worden toegerekend indien is komen vast te staan dat hij zelf enige concrete en relevante geweldshandeling heeft uitgeoefend. Nu verdachte inderdaad geweld heeft gepleegd, kan hij voor het tegen [slachtoffer] gepleegde geweld in het kader van de grondvorm van de openlijke geweldpleging verantwoordelijk worden gehouden.
Met betrekking tot de toegevoegde strafverzwarende omstandig-heid dient volgens de Hoge Raad ten aanzien van het gevolg, te weten de dood van [slachtoffer], te worden beoordeeld of en in hoeverre het gewelddadig handelen van verdachte zelf aan het intreden van dat gevolg heeft bijgedragen. Het vaststaan van dat laatste is derhalve een voorwaarde die voor het bewijs van het primair telastege-legde moet zijn vervuld.
Voor de beantwoording van de vraag of en in hoeverre in de thans te beoordelen zaak het door verdachte uitgeoefende geweld heeft bijgedragen aan het overlijden van [slachtoffer] baseert de rechtbank zich mede op de conclusies van de patholoog en de deskundige van het Gerechtelijk Laboratorium. Hun conclusies zijn vervat in hun respectievelijke rapporten en ter terechtzitting aanmerkelijk bijgesteld cq aangescherpt. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt die tot de hare.
Als gevolg van de onderwerpelijke vechtpartij heeft [slachtoffer] verscheidene verwondingen aan het hoofd opgelopen. Daarvan is- slechts één verwonding met zekerheid terug te voeren tot schoppen of trappen met een geschoeide voet. Het betreft de verwonding aan de linkerzijde van de hals en aan de linker kaakboog. In de huid van de hals tekent deze verwonding zich af als de afdruk van een schoenzool. Volgens de patholoog is deze verwonding - nu andere oorzaken moeten worden uitgesloten - slechts te verklaren uit de gewelddadige inwerking van een schoen. De verwonding heeft aan de binnenzijde van de keel tot een bloeding geleid. De patholoog heeft voorts verklaard dat het geweld waarmee bedoelde verwonding is toegebracht op zichzelf reeds de dood van [slachtoffer] kan hebben veroorzaakt. De onderhavige verwonding kan echter volgens de beide hiervoor genoemde deskundigen niet met de door verdach-te gedragen schoenen zijn toegebracht.
Met betrekking tot de overige hoofdwonden van [slachtoffer] is door de patholoog verklaard dat niet meer is uit te maken of zij zijn veroorzaakt door vuistslagen danwel door schoppen of trappen. Volgens deze deskundige kunnen meerdere van deze verwon-dingen gezamenlijk danwel meerdere verwondingen op zich-zelf de dood van [slachtoffer] tot gevolg gehad hebben.
Eén en ander brengt met zich mee dat niet kan komen vast te staan dat door verdachte zelf aan [slachtoffer] een verwonding is toegebracht die diens dood heeft teweeggebracht. Nu derhalve de strafverzwarende omstandigheid (art. 141 lid 2 ten 3e Sr) niet kan worden bewezen, zal de rechtbank de officier van justitie volgen in diens vordering verdachte van het primair telastegelegde feit vrij te spreken.
PARTIëLE VRIJSPRAAK:
De verdachte moet van het primair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
KWALIFICATIE:
Het bewezene levert op het misdrijf:
subsidiair: Openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen perso-nen en goede-ren.
STRAFBAARHEID VERDACHTE:
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING:
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking :
- de aard en ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit de hem betreffende psychiatrische en reclasseringsrapportage en het uittreksel uit het algemeen documentatieregister.
Aan de hierboven weergegeven meer algemene overweging ten aanzien van soort en hoogte van de op te leggen straf voegt de rechtbank nog het navolgende toe.
De ernst in juridische zin van enig delict wordt in beginsel bepaald door de specifieke plaats die dat delict door de wetgever in het systeem van het Wetboek van Strafrecht is toegekend. In dat systeem zijn de diverse misdrijven en overtredingen, telkens groepsgewijs, gerangschikt naar de hoogte van de voor een bepaald delict maximaal op te leggen straf. Bij de bepaling van de strafmaat is de rechter derhalve voor iedere delictsoort gehouden binnen de marge van het gegeven strafmaximum te opereren.
De keuze van het in een bepaald geval te laste te leggen delict is een bevoegdheid die door de wetgever is voorbehouden aan het openbaar ministerie. Uitsluitend hij bepaalt de inhoud van de dagvaarding en doet daarmee in beginsel een keuze met betrekking tot de ernst van het betreffende delict in de rangschikking binnen genoemd wettelijk systeem. Het is in ieder geval de rechter niet toegestaan buiten de in de dagvaarding vastgelegde keuze(s) te treden. De wettelijke marge waarbinnen de rechter in een zeker geval de soort en maat van een straf kan vaststellen wordt dus door het openbaar ministerie bepaald.
Binnen de aldus vastgestelde wettelijke marge is de rechter vrij de strafmaat naar eigen inzicht te bepalen. Daarbij dient hij zich in redelijkheid te laten leiden door de hierboven in de eerste alinea genoemde factoren. Alleen reeds vanuit het beginsel van gelijke beoordeling van gelijke gevallen kan het natuurlijk niet zo zijn dat de toevalligheid van het achteraf als gevolg van een gepleegd delict - hoe afschuwelijk ook - al dan niet ontstaan van publieke verontwaardiging maatgevend voor de strafoplegging kan zijn. De aantasting van de rechts-orde die de diverse delicten teweeg brengen is nu juist door de wetgever 'gekanaliseerd' in het systeem van strafmaxima zoals hierboven is weergegeven.
In de onderhavige zaak is het de rechtbank uiteraard niet ontgaan dat de publieke commotie die het thans te berechten feit teweeg heeft gebracht heel groot is. Hoewel de rechtbank vanuit menselijk en maatschappelijk oogpunt daarvoor zeker begrip heeft, moet zij als recht-sprekende instantie daarvan abstraheren. Zoals gezegd, binnen de gegeven marge spelen slechts de in de eerste alinea genoemde factoren in de afwe-ging, die leidt tot de op te leggen straf, een rol.
Daaromtrent overweegt de rechtbank in het bijzonder het navolgende.
Ten laste van verdachte heeft de rechtbank bewezen verklaard dat hij heeft deelgenomen aan een ernstige vorm van openlijke geweldpleging tegen personen en tegen een fiets. Op basis van getuigenverklaringen en verdachtes eigen verklaringen is de rechtbank tot de slotsom gekomen dat verdachte ook zelf een ander, te weten [slachtoffer], met de vuist(en) heeft geslagen. Hoewel niet met zekerheid geoordeeld kan worden dat [slachtoffer] is overleden tengevolge van specifieke tot verdachte en zijn mededader [medeverdachte] te herleiden klappen en/of schoppen, vast staat wel dat ieder van hen hem met grote gewelddadigheid heeft geslagen en/of geschopt.
Het is wel buitengewoon navrant dat de onmiddellijke aanleiding tot de schandalig gewelddadige strafexpeditie van de groep van vier jonge mannen waartoe verdachte behoorde was gelegen in ongenoegen dat was ontstaan door opmerkingen uit de aangevallen groep rond [slachtoffer] over door verdachte en zijn kompanen uitgeoefend geweld tegen een op het trottoir geparkeerde fiets. Hoe ook precies de bewoordingen van de opmerkingen gekozen mogen zijn, voor ieder weldenkend mens moet duidelijk zijn geweest dat de terechte kritiek op het handelen van verdachte en zijn groep voortsproot uit prijzenswaardige burgerzin van de andere kant. In ieder geval reageer-de de groep waartoe verdachte behoorde buitengewoon agressief.
Nu het gevolg, te weten de dood van [slachtoffer], zoals hiervoor reeds bleek niet in gekwalificeerde zin bij het bewijs van het aan verdachte gemaakte verwijt valt te betrekken, moet verdachtes gewelddadige rol in een andere context worden gewogen dan door de officier van justitie in zijn requisitoir en strafeis is gedaan. Dit laat onverlet dat het buitensporige door verdachte zelf uitgeoefende geweld hem naar het oordeel van de rechtbank zeer zwaar kan worden aangerekend, te meer omdat het een feit van algemene bekendheid is dat daardoor ernstige verwondingen kunnen ontstaan. Met andere woorden het aantal en de aard van de door [slachtoffer] opgelopen kwetsuren zijn even zovele indica-toren voor de hevigheid van het door verdachte en zijn groep uitgeoefende geweld.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn weinig tot geen aanknopingspunten te vinden die tot verklaring van verdachtes gedrag kunnen dienen. Verdachte heeft een goede achtergrond, waarin hem een behoorlijk waarden- en normenpa-troon moet zijn bijgebracht. Hij was bij justitie ter zake van het plegen van misdrijven volledig onbekend. De enige verklaring die voor ver-dachtes agressiedoorbraak is aan te voeren ligt in het tevoren gebruiken van een aanmerkelijke hoeveel-heid alcoholica. De ontremming die - naar algemeen bekend is - daarvan het gevolg kan zijn alsmede het gevoel met drie andere jonge mannen die overigens evenzeer onder invloed van alcohol verkeerden deel uit te maken van een hechte groep, zullen tot het beschreven gedrag hebben geleid.
Uitgaande van de bewezenverklaarde enkelvoudige openlijke geweldpleging en de even afkeurens-waardige als belangrijke rol die verdachte daarin heeft gespeeld, acht de rechtbank alleen reeds vanuit een oogpunt van normvaststelling in beginsel een gevangenisstraf van twee jaar op zijn plaats.
Anderzijds neemt de rechtbank in aanmerking het feit dat ver-dachte niet eerder een misdrijf pleegde. De rechtbank vindt hierin aanleiding een gedeelte van acht maanden van bedoelde gevangenisstraf voorwaardelijk niet ten uitvoer te doen leggen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege straf-baar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van VIERENTWINTIG MAANDEN.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot ACHT MAANDEN, niet zal worden tenuitvoer-gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de
veroor-deelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld
op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgeleg-de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 spijkerbroek kleur blauw;
1 T-shirt, blauw/wit/groen, verticaal gestreept met tekst Australian L'Alpine en afbeelding van een kangoeroe;
1 jack, groen/bruin/beige (bont bedrukt);
1 paar sportschoenen, Adidas, wit met rood;
1 zegelring, goud, O in hoek van vlak en
1 goudkleurige zegelring met zwarte steen.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezen-verklaarde en spreekt ver-dachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.S. Wegener Sleeswijk, voorzitter, mrs. C.E.M. Daan-van Brink en E.M. Valk, rechters, bijge-staan door dhr. A.E. Tuinstra, griffier, en uitge-spro-ken ter openbare te-rechtzit-ting van de rechtbank op 6 januari 1998.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.