ECLI:NL:RBLEE:1999:AA3723

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/713 BESLU en 97/688 BESLU
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten van het college van Gedeputeerde Staten van Fryslân inzake de keur van waterschap Het Koningsdiep en waterschap Sevenwolden

In deze zaak hebben eisers, A en vier anderen, beroep ingesteld tegen besluiten van het college van Gedeputeerde Staten van Fryslân met betrekking tot de keur van het voormalig waterschap Het Koningsdiep en het waterschap Sevenwolden. De rechtbank heeft de zaken behandeld op 29 januari 1999, waarbij eisers in persoon verschenen, vergezeld van hun gemachtigde, en de verweerder vertegenwoordigd werd door J. Luinstra. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voormalig waterschap Het Koningsdiep op 25 april 1996 een nieuwe keur heeft vastgesteld, waarbij de bezwaren van eisers ongegrond zijn verklaard. Eisers hebben administratief beroep ingesteld tegen deze besluiten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers niet ontvankelijk zijn in hun beroep tegen het besluit van 25 april 1996, omdat dit besluit inmiddels was ingetrokken. De rechtbank heeft ook het beroep tegen de keur van het waterschap Sevenwolden ongegrond verklaard, omdat de rechtbank van oordeel is dat de algemene ontvangstplicht voor onderhoudsspecie in de keur terecht is opgenomen. De rechtbank heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling, omdat de intrekking van het besluit geen relatie had met de door eisers aangevoerde gronden. De uitspraak is gedaan op 19 augustus 1999.

Uitspraak

424 / ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nrs.: 97/173 BESLU & 97/688 BESLU
Inzake de gedingen tussen
A en vier anderen, allen wonende te B,
eisers,
gemachtigde mr. drs. L.B. Dijkstra, juridisch medewerker in dienst
van de Noordelijke Land- en Tuinbouw Organisatie (NLTO) te
Leeuwarden,
en
het college van Gedeputeerde Staten van Fryslân , verweerder,
gemachtigde J. Luinstra, medewerker bij de afdeling Milieu en
Water van verweerders provincie.
1. Procesverloop
Bij brief van 4 december 1996 heeft verweerder eisers medede-
ling gedaan van zijn uitspraak inzake het administratief beroep van
eisers tegen het besluit van het college van volmachten van het
voormalig waterschap Het Koningsdiep van 25 april 1996 inzake
de vaststelling van de keur van dat waterschap.
Bij besluit van 26 februari 1996 heeft verweerder eisers mede-
deling gedaan van zijn uitspraak inzake het administratief beroep
van eisers tegen het besluit van het voorlopig algemeen bestuur
van het waterschap Sevenwolden van 20 november 1996 inzake
de vaststelling van de keur van dat waterschap.
Namens eisers is tegen die besluiten beroep ingesteld bij deze
rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken
ingezonden alsmede een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn, gevoegd met de beroepszaken met de reg.nrs.
97/76 BESLU en 97/173 BESLU, behandeld ter zitting van de recht-
bank, meervoudige kamer, gehouden op 29 januari 1999. Eisers
zijn in persoon verschenen, vergezeld van hun gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voor het waterschap
Sevenwolden dat mede als rechtsopvolger van het waterschap Het
Koningsdiep als derde-belanghebbende aan het geding deelneemt,
zijn als gemachtigden verschenen R. Blaak, J.S. van der Velde en
J. Haanstra, allen werkzaam bij het waterschap.
2. Motivering
De rechtbank gaat voor de beoordeling van het geschil uit van de
volgende feiten en omstandigheden.
Het voormalig waterschap Het Koningsdiep heeft bij besluit van 25
april 1996 op grond van het bepaalde in art. 78 lid 1
Waterschapswet een nieuwe keur vastgesteld. Bij dat besluit zijn
tevens de tegen de ontwerp-keur ingediende bezwaarschriften,
waaronder de bezwaarschriften van eisers, ongegrond verklaard.
Bij brief van 8 juli 1996 hebben eisers administratief beroep
ingesteld bij verweerder tegen dat besluit.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van verweerders kamer van
24 oktober 1996. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader
toegelicht. Bij brief van 5 december 1996 heeft verweerder het
beroepschrift van eisers ongegrond verklaard.
Op 1 januari 1997 is het waterschap het Koningsdiep in het kader
van een waterschapsreorganisatie opgegaan in waterschap
Sevenwolden. Bij besluit van het voorlopig algemeen bestuur van
20 november 1996 is voor dit waterschap een nieuwe keur vast-
gesteld. Ook tegen dat besluit hebben eisers administratief beroep
ingesteld bij verweerder.
Verweerder heeft, in overleg met partijen, afgezien van het houden
van een behandeling van het beroep van eiser ter zitting van
verweerders kamer. Bij besluit van 28 februari 1997 heeft
verweerder het beroepschrift van eiser ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de beide besluiten van verweerder beroep
ingesteld.
Standpunten van partijen
Eisers kunnen zich niet vinden in het bepaalde in art. 15 van de
keur. In dat artikel is een algemene ontvangstplicht voor de
aangrenzende percelen opgenomen voor maai- en baggerspecie
afkomstig uit watergangen. Naar de mening van eisers dient die
verplichting niet te gelden voor specie afkomstig van ecologische
verbindingszones. Eisers hebben er op gewezen dat zij indertijd
een strook grond langs de oevers van hun percelen in eigendom
hebben overgedragen aan het waterschap ten behoeve van de
inrichting van die strook tot een ecologische verbindingszone. Het
waterschap heeft bij de eigendomsoverdracht gesteld dat de
verantwoordelijkheid van onderhoud en beheer bij haar zou komen
te liggen. Nu blijkt echter dat de ecologische verbindingszone bij
de watergang wordt gevoegd en dat eisers verantwoordelijk
worden voor ontvangst en afvoer van die specie. Eisers worden
aldus vanwege het natuurvriendelijke beheer geconfronteerd met
(hogere) kosten. Naar de mening van eisers dient de
ontvangstplicht van art. 15 van de keur evenwel niet te gelden voor
specie afkomstig uit ecologische verbindingszones aangezien het
onderhoud van die zones noch op grond van de Waterschapswet
en het Reglement van het waterschap noch op grond van de Wet
op de waterhuishouding tot de taak van het waterschap behoort.
Evenmin kan uit he eerste Waterhuishoudingsplan Friesland 1992-
1995 van verweerders provincie en/of uit het waterkwaliteitsplan
1994-1997 van het waterschap worden opgemaakt dat een
dergelijke ontvangstplicht zou gelden.
Verweerder is van mening dat de noodzaak van een algemene
ontvangstplicht voor onderhoudsspecie voldoende vaststaat en dat
artikel 15 derhalve terecht in de keur is opgenomen. Verweerder
heeft in dat verband geconstateerd dat de bezwaren van eisers
geen betrekking hebben op de verplichting op zich, maar zich
richten tegen de toepassing daarvan in een bepaalde situatie, te
weten bij ecologische verbindingszones. Naar de mening van
verweerder zijn die bezwaren echter niet aan de orde. De afweging
hoe in de praktijk in een concreet geval door het waterschap met de
ontvangstplicht wordt omgegaan is primair een taak van het
bestuur van het waterschap. De beoordeling hiervan valt buiten de
bevoegdheid van verweerder ex art. 153 Waterschapswet.
Namens het waterschap is gesteld dat in de onderhavige zaak de
keur centraal staat en niet het door het waterschap gevoerde beleid
met betrekking tot ecologische verbindingszones. Het Rijk heeft in
het kader van de ruilverkaveling Opsterland gronden aangekocht
en deze als ecologische verbindingszone ingericht. Het waterschap
heeft op grond van zijn taakopvatting besloten eigendom, beheer
en onderhoud van die zones op zich te nemen. In de bij de keur
behorende toelichting is aangegeven dat het waterschap in
gevallen dat de ontvangstplicht onevenredig zwaar is kan besluiten
de specie zelf af te voeren of een vergoeding toe te kennen. Op dit
moment wordt onderzoek verricht naar de omvang van de
hoeveelheid specie die bij ecologische verbindingszones vrijkomt.
Op grond van de resultaten van dat onderzoek zal het waterschap
beslissen of al dan niet sprake is van een onevenredige belasting
van de aanliggende eigenaren.
In rechte
Ingevolge het bepaalde in art. 8:2 aanhef en onder a van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden inge-
steld tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend
voorschrift of een beleidsregel. In art. 155 Waterschapswet is
evenwel bepaald dat, in afwijking van voornoemd artikel, beroep
kan worden ingesteld tegen een besluit van gedeputeerde staten
ingevolge art. 153 lid 1 aanhef en onder a of c Waterschapswet.
Laatstgenoemd artikel heeft betrekking op besluiten van een
waterschap inzake de vaststelling of wijziging van een keur. Gelet
hierop kunnen eisers ontvankelijk worden verklaard in hun beroep
tegen de onderhavige besluiten.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de bestreden
besluiten, voor zover aangevochten, in rechte stand kunnen
houden.
Het beroep tegen de keur van het voormalig waterschap Het
Koningsdiep, zoals vastgesteld bij besluit van 25 april 1996
De rechtbank stelt vast dat bij besluit van het voorlopig
algemeen bestuur van het Waterschap Sevenwolden (het water-
schap) van 3 januari 1997 onder meer de bestaande keur en Staat
der werken van het voormalig waterschap Het Koningsdiep is
ingetrokken.
Gelet hierop dient de vraag te worden beantwoord of, en zo ja in
hoeverre, eisers nog belang heeft bij een beoordeling van hun
beroep door de rechtbank. Ter zitting hebben eisers gesteld dat
hun belang zich beperkt tot de proceskosten verbonden aan het
onderhavige beroep.
De rechtbank acht de vraag of een proceskostenveroordeling moet
worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoude-
lijke beoordeling van het beroep over te gaan. Art. 8:75 Awb stelt
immers niet als eis dat de partij die in de proceskosten wordt
beoordeeld in het ongelijk is gesteld.
Het beroep van eisers dient derhalve niet-ontvankelijk te worden
verklaard.
De rechtbank acht voorts geen termen aanwezig verweerder te
veroordelen in proceskosten van eisers. De intrekking van het
onderhavige besluit heeft immers geen enkele relatie met de door
eisers in beroep aangevoerde gronden. Bovendien hebben eisers
exact dezelfde gronden aangevoerd tegen het besluit van het
waterschap van 20 november 1996.
Het beroep tegen de keur van het waterschap Sevenwolden, zoals
vastgesteld bij besluit van 20 november 1996.
Het beroep van eisers richt zich tegen het bepaalde in art. 15 van
de keur. Dit artikel luidt als volgt:
"1. Op percelen, gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud
geschiedt door of onder toezicht van het waterschap moet de
specie worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud ten
behoeve van de af- en/of aanvoer uit die wateren wordt verwijderd.
2. De eigenaren van gronden, gelegen aan wateren, zijn ver-
plicht de specie, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de
af- en/of aanvoer uit de wateren door of onder toezicht van het
waterschap of door henzelf uit die wateren is verwijderd,
minstens 5 meter van die wateren te verwijderen binnen een
door het bestuur te stellen termijn."
Het bezwaar van eisers tegen deze bepaling komt er op neer
-kort gezegd- dat de uit dat artikel voortvloeiende algemene ont-
vangsplicht voor maai- en baggerspecie uit watergangen tot gevolg
heeft dat hij, als eigenaar van aangrenzende percelen, ook specie
afkomstig uit ecologische verbindingszones dient te ontvangen –
hetgeen (extra) kosten met zich meebrengt- terwijl beheer en
onderhoud van die zones niet tot de wettelijke taken van het
waterschap behoren. In de visie van eisers zou art. 15 zo dienen te
worden geformuleerd dat specie afkomstig uit die ecologische
zones van de algemene ontvangstplicht wordt uitgezonderd.
De rechtbank stelt voorop dat met het in werking treden van de
Waterschapswet op 1 januari 1992 (Stb. 1991, 702) geen uit-
breiding van de wettelijke taken van het waterschap heeft
plaatsgevonden. Blijkens het bepaalde in art. 1 Waterschapswet
kan het waterschap alleen belast worden met taken, die de
waterstaatkundige verzorging van een gebied betreffen. Hoofd-
taken zijn de zorg voor de waterkering en de waterhuishouding en
daarnaast de zorg voor één of meer andere waterstaatsaange
legenheden zoals die van (vaar-)wegen. Wel heeft zich verande-
ring voorgedaan in de wijze waarop het waterschap haar taken
dient te vervullen. Zo is bij de parlementaire behandeling van de
Waterschapwet de zogenoemde brede kijk waarmee de waterbe-
heerder zijn taak zou dienen uit te oefenen aan de orde geweest
en door de Kamer ondersteund. De aandacht van de waterbeheer-
der richt zich daarbij niet meer uitsluitend op het water zelf, maar
ook op de relevante omgeving daarvan. Daarbij zal recht gedaan
moeten worden aan relaties van het waterbeheer met andere
beleidsterreinen, waaronder die van natuur- en milieubeheer.
Genoemde "brede kijk" laat evenwel onverlet dat -voor zover
aanleg, inrichting, beheer en onderhoud van ecologische verbin-
dingszones louter een functie hebben voor de natuur- die activi-
teiten niet zien op de waterstaatkundige verzorging van een gebied
en derhalve ook niet tot de primaire wettelijke taakopdracht van het
waterschap kunnen worden gerekend danwel dienstig aan die
taakopdracht kunnen worden geacht. Het komt de rechtbank dan
ook voor dat in dat geval de aan het onderhoud van die zones
verbonden (extra) kosten niet voor rekening kunnen worden
gebracht van de eigenaren van de aangrenzende percelen, maar
dat die kosten door het waterschap zelf dienen
te worden gedragen.
Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat de noodzaak van een
bepaling waarin de algemene ontvangsplicht voor onderhouds-
specie is opgenomen buiten twijfel is en dat een dergelijke bepaling
in een keur node gemist kan worden. Bovendien richten de
bezwaren van eisers zich niet tegen de algemene ontvangstplicht
op zich maar tegen de toepassing van die plicht in een concreet
geval. Hoe het waterschap in het geval van specie afkomstig uit
ecologische verbindingszones met die ontvangstplicht zal
omgaan, is afhankelijk van het onderhoudsregiem dat voor een
bepaalde watergang van toepassing is. Dit regiem vloeit op haar
buurt weer voort uit door verweerder ter zake vastgesteld beleid,
hetwelk buiten de kaders van het onderhavige beroep valt.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat art. 15 van de keur de
belangen van eisers voorshands voldoende beschermt nu blijkens
de toelichting op dit artikel de hoeveelheid uitkomende specie voor
het waterschap aanleiding kan zijn de specie zelf af te voeren,
respectievelijk de veroorzaakte schade aan gronden te vergoeden,
voor zover ingevolge het bepaalde in art. 21 van de keur die
schade redelijkerwijs niet ten laste van de betrokken ingeland
kunnen blijven. In dat verband kan nog worden opgemerkt dat het
waterschap ingenieursbureau Oranjewoud opdracht heeft gegeven
onderzoek te doen naar de toename van de hoeveelheid
vrijkomende specie bij ecologische verbindingszones. De
rechtbank kan zich voorstellen dat, voor zover uit dat onderzoek
zou blijken van een duidelijke toename van specie uit die zones,
het waterschap aan hetgeen in de toelichting op art. 15 van de
keur is vermeld, uitvoering zal geven.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, het
bestreden besluit in rechte stand kan houden en dat het beroep van
eisers ongegrond dient te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van
een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 april 1998 niet-
ontvankelijk
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 november 1998
ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzitter en mrs. P.G.
Wijtsma en P. Schulting, rechters, en in het openbaar
uitgesproken op 19 augustus 1999 door voornoemde voorzitter in
tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
B.M. van der Doef C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger
beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere
belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13
juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes
weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief
(beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden
aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist
vindt.
Afschrift verzonden op: