ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Uitspraak d.d. 27 juli 1999.
Parketnummer 17/080351-98.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren [1976] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 13 juli 1999.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr P.J.H. Vinke, advocaat te Hoofddorp.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte van alle rechtsvervolging zou moeten worden ontslagen op grond van overmacht.
De rechtbank overweegt dat dit verweer reeds zijn verwerping vindt in het feit dat de rechtbank op grond van de stukken bewezen acht dat verdachte juist opzettelijk zich aan het hem telastege-legde heeft schuldig gemaakt. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte door externe omstandigheden -zou zijn bedreigd met zijn leven, en dat hij aan die situatie geen weerstand heeft kunnen bieden, temeer nu gebleken is dat hij behulpzaam is geweest bij het overladen van de pakken met hennep.
De rechtbank stelt aldus het verweer van de raadsman terzijde.
De verdachte moet van het primair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de recht-bank dit niet bewezen acht.
De rechtbank acht het onder subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat verdachte:
in de periode van 20 december 1998 tot en met 23 december 1998, buiten de Nederlandse territori-ale wateren, aan boord van een Nederlands vaartuig, genaamd [naam] voorzien van het visserijregistratieteken [nummer], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 19188 kilogram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde hashish een middel, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d. van de Opiumwet, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op het misdrijf:
Medeplegen van: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf-soort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit de hem betreffende voorlichtingsrapportage.
Opzettelijk heeft verdachte met anderen bijna twintigduizend kilo hashish vervoerd. Deze hoeveel-heid soft drugs is op de Noordzee aan boord van het vissersschip [nummer] van de vennootschap onder firma geladen, die verdachte met zijn broer, vader en een compagnon exploiteert. De laatste twee bevonden zich eveneens aan boord van het schip.
De officier van justitie heeft gevorderd, terzake het primair telastegelegde, verdachte tot een vrijheidsstraf te veroordelen van tien maanden, waarvan de helft voorwaardelijk.
Gelet op de wettelijke bepalingen, de feitelijke omstandigheden van de zaak en de persoon van verdachte - die ten aanzien van de Opiumwet een blanco strafblad heeft - acht de rechtbank deze eis passend, ook nu zij de bewezenverklaring beperkt tot het subsidiair telastelegde. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat de [nummer], welk schip door een taxateur is geschat op een waarde van f 50.000,-, verbeurd zal worden verklaard.
Aangezien verdachte het aanbod heeft gedaan om een werkstraf te verrichten, zal de rechtbank deze opleggen in plaats van de vrijheidsstraf.
INBESLAGGENOMEN GOEDEREN:
De rechtbank acht het hierna te vermelden inbeslaggenomen voorwerp vatbaar voor verbeurdver-klaring nu met behulp van dit voorwerp het feit is begaan en het (mede) toebehoort aan verdachte.
De rechtbank zal hierbij bevelen dat, wanneer het verbeurd te verklaren voorwerp meer zal opbrengen dan het nader in deze uitspraak te vermelden vastgestelde bedrag, het verschil wordt vergoed aan de (mede-)eigenaren, waaronder verdachte, van het inbeslaggenomen voorwerp.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 33, 33a, 33c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege straf-baar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 5 MAANDEN.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoer-gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proef-tijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 210 uren, in de plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Stelt de termijn binnen welke de arbeid, nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, moet aanvangen op 4 maanden. Stelt de termijn binnen welke de arbeid na aanvang dient te worden verricht op 12 maanden. Bepaalt de aard van de te verrichten werkzaamheden op onderhoud, huishoudelijk, administratief of soortgelijk aan deze, dan wel op een combinatie daarvan.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde verrichting van onbetaalde arbeid geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen Nederlands vissersvaartuig voorzien van het visserijteken
[nummer], lengte 30,15 meter, breedte 6,6 meter, 140 BRT voorzien van een motor van het merk
SWD met een vermogen van 720 pk, radioroepletters P.G.M.V., naam [naam], tot een bedrag van fl. 50.000,00, onder de bepaling dat indien het verbeurd verklaarde voorwerp meer zou opbrengen, het verschil wordt vergoed.
Bepaalt dat de vergoeding wordt uitbetaald aan de (mede-)eigenaren van dit vissersvaartuig.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezen-verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr C.E.M. Daan-van Brink, voorzitter, mrs B. Klaassens en A.J. Rietveld, rechters, bijge-staan door mr N.D.P. van der Hoek, griffier, en uitge-spro-ken ter openbare te-rechtzit-ting van de rechtbank op 27 juli 1999.
Mr B. Klaassens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.