ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Uitspraak d.d. 27 juli 1999.
Parketnummer 17/080350-98.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren [1952] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 13 juli 1999.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr W. Boers, advocaat te Overveen.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
De rechtbank overweegt dat voorzover door de raadsman van verdachte is betoogd dat zijn cliënt van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen als gevolg van overmacht, dit verweer reeds zijn verwerping vindt in het feit dat de rechtbank op grond van de stukken bewezen acht dat verdachte juist opzettelijk zich aan het hem telastegelegde heeft schuldig gemaakt en derhalve op de situatie was voorbereid.
De rechtbank acht het onder primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat verdachte:
in de periode van 1 december 1998 tot en met 23 december 1998, aan boord van een Nederlands vaartuig, genaamd "[naam]" voorzien van het visserij registratieteken [nummer] en buiten Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 19188 kilogram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde hashish een middel, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d. van genoemde wet, vermeld op de bij die wet behorende lijst II, opzettelijk tezamen en in vereniging met zijn mededaders, op volle zee dat materiaal/die hashish vanaf een vaartuig een sleepboot, genaamd "[naam]" heeft overgeladen op het hiervoor genoemde vaartuig "[naam]", en met laatstgenoemd vaartuig heeft koers gezet in de richting van de Nederlandse territoriale wateren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op het misdrijf:
Medeplegen van: Poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf-soort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit de hem betreffende voorlichtingsrapportage.
Verdachte heeft met anderen een poging gedaan om een hoeveelheid van bijna 20.000 kilo hashish binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Hij heeft daartoe het vissersschip de [nummer] ingezet, dat deel uitmaakt van de vennootschap onder firma die hij met een collegavisser en zijn twee zonen heeft, maar is niet de grote man achter deze import.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte tot een vrijheidsstraf te veroordelen van 18 maanden, waarvan zes voorwaardelijk.
De rechtbank is van oordeel dat deze eis gelet op de wettelijke bepalingen, de feitelijke omstandig-heden van de zaak en de nog te noemen persoonlijke omstandigheden passend is. Daarbij betrekt de rechtbank eveneens de omstandig-heid dat de [nummer], welk schip door een taxateur is geschat op een waarde van f 50.000,-, verbeurd zal worden verklaard.
In het kader van de Opiumwet kwam verdachte niet eerder in aanraking met justitie. Hij is een man die van jongs af heeft gewerkt en volgens zijn verkla-ring een goed lopend bedrijf heeft opgebouwd. Zijn gezin ondervindt de kwalijke gevolgen van zijn daad, maar verdachte heeft op geen enkel moment laten zien dat hij zijn wijze van handelen betreurt. Uiteraard past dit bij zijn ontkenning van het bewezenverklaarde feit, maar de rechtbank is van oordeel dat hij niettegen-staande deze ontkenning enig inzicht had kunnen tonen in de aard en de consequenties van de gebeurtenissen in december 1998 die tot deze veroordeling leiden.
INBESLAGGENOMEN GOEDEREN:
De rechtbank acht het hierna te vermelden inbeslaggenomen voorwerp vatbaar voor verbeurdver-klaring nu met behulp van dit voorwerp het feit is begaan en het (mede) toebehoort aan verdachte. De rechtbank zal hierbij bevelen dat, wanneer het verbeurd te verklaren voorwerp meer zal opbrengen dan het nader in deze uitspraak te vermelden vastgestelde bedrag, het verschil wordt vergoed aan de (mede-)eigenaren, waaronder verdachte, van het inbeslaggenomen voorwerp.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 33c, 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege straf-baar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 18 MAANDEN.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 MAANDEN niet zal worden tenuit-voergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroor-deelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastge-steld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen Nederlands vissersvaartuig voorzien van het visserijteken [nummer], lengte 30,15 meter, breedte 6,6 meter, 140 BRT voorzien van een motor van het merk SWD met een vermogen van 720 pk, radioroepletters P.G.M.V., naam [naam],
tot een bedrag van fl. 50.000,00, onder de bepaling dat indien het verbeurd verklaarde voorwerp meer zou opbrengen, het verschil wordt vergoed.
Bepaalt dat de vergoeding wordt uitbetaald aan de (mede-)eigenaren van dit vissers-vaar-tuig.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezen-verklaarde en spreekt ver-dachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr C.E.M. Daan-van Brink, voorzitter, mrs B. Klaassens en A.J. Rietveld, rechters, bijge-staan door mr N.D.P. van der Hoek, griffier, en uitge-spro-ken ter openbare te-rechtzit-ting van de rechtbank op 27 juli 1999.
Mr B. Klaassens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.