Beoordeling van het geschil
5. Tegen de wijziging van eis is niet op de door de wet voorgeschreven wijze bezwaar gemaakt zodat de rechtbank op de gewijzigde eis zal recht doen.
6. Op 9 september 1997 is tussen de drie opdrachtgevers van Reinders, vertegenwoordigd door Reinders, en WPT I, vertegenwoordigd door LHB Management B.V., een overeenkomst gesloten. In strijd met die overeenkomst is de faillissementsaanvrage van WPT I, ingediend door de drie opdrachtgevers van Reinders, niet aangehouden en is het faillissement van WPT I uitgesproken. De oorzaak daarvan is dat een opdracht tot aanhouding van Reinders aan de door hem ingeschakelde advocaat niet tijdig bij de door deze aangezochte procureur is terecht gekomen. Dit bestempelt de rechtbank als een fout van Reinders die een onrechtmatige daad jegens WPT I oplevert. Reinders draagt het risico van een fout gemaakt door een door hem ingeschakelde niet-ondergeschikte. Voor die fout zouden (tevens) de opdrachtgevers en/of de opdrachtnemer(s) van Reinders kunnen worden aangesproken, maar het staat WPT II vrij, zoals zij in deze procedure doet, enkel Reinders verantwoordelijk te stellen.
7. Door de rechtbank Alkmaar zijn de faillissementskosten ten bedrage van fl. 7.634,88 ten laste van WPT I gebracht bij vonnis van 18 september 1997. Van dit vonnis waarbij het faillissement van WPT I is vernietigd, is geen hoger beroep mogelijk. Dat deze kosten ten laste van WPT I zijn gebracht heeft mogelijk te maken met het feit dat over deze kosten ter zitting geen debat is gevoerd, zoals blijkt uit het proces-verbaal van 18 september 1997. Voor wat betreft die kosten behoort dat naar het oordeel van de rechtbank voor risico van WPT I te komen.
1. Uit het vonnis kan echter niet zonder meer de conclusie worden getrokken hetgeen Reinders als verweer betoogt, dat de rechtbank Alkmaar de mening was toegedaan dat WPT I, ondanks de vernietiging van het faillissement, in de toestand verkeerde van te hebben opgehouden met betalen en die toestand bovendien aan zichzelf te wijten had.
2. Door het vonnis staat tussen WPT I en de aanvragers van het faillissement de verschuldigdheid van de kosten vast. Niet gebleken is dat WPT I met kracht van argumenten ter zitting heeft betoogd dat die kosten ten laste van de aanvragers behoorden te komen. Dit betekent dat dit bedrag niet een onderdeel kan vormen van de schade welke WPT II door Reinders vergoed wil zien; WPT I is immers haar schadebeperkingsplicht niet nagekomen.
8. Reinders verweert zich verder door te stellen dat de overeenkomst tussen WPT I en WPT II waarbij de vordering op Reinders wordt overgedragen, nietig of vernietigbaar is. De rechtbank is van oordeel dat WPT II op juiste wijze de vordering, welke zij op Reinders stelt te hebben, overgedragen heeft gekregen van WPT I. Er is een akte van overdracht -de overnameovereenkomst van 15 november 1997- en er is van de overdracht kennelijk mededeling gedaan aan Reinders die immers zelf een exemplaar van de akte in dit geding heeft gebracht. Dat er op 15 november 1997 mogelijk nog een gebrek kleefde aan de overdracht omdat J.Y. Wentzel nog niet bevoegd was voor WPT II op te treden, is opgelost doordat WPT II de overeenkomst heeft bekrachtigd, in ieder geval door in deze procedure uit hoofde van die overeenkomst te ageren.
9. De overdracht van de onderneming van WPT I aan WPT II wordt door beide partijen bestempeld als een sterfhuisconstructie. Het is de vraag of de slechte financiële situatie van WPT I, die volgens WPT II aanleiding vormde voor de overdracht, is ontstaan door het faillissement van 11 september 1997, een gevolg was van geheel andere oorzaken waaronder eigen schuld van WPT I, of beide.
1. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de directe kosten in verband met het verzet tegen het faillissement door Reinders vergoed dienen te worden. Het gaat om de nota van de advocaat die WPT I heeft bijgestaan bij het verzet ten bedrage van fl. 4.467,52, exclusief omzetbelasting.
2. Voor het overige zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de schadestaatprocedure waarin de hierboven in rechtsoverweging 9 gestelde vraag aan de orde kan komen.
10. Voor wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van fl. 10.000,00 heeft WPT I niet aan zijn stelplicht voldaan, mede gelet op de betwisting door Reinders, door enkel te verwijzen naar diverse aansprakelijkheidsbrieven. Dit deel van de vordering van WPT I zal de rechtbank afwijzen.
11. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Reinders worden verwezen in de kosten van deze procedure.