ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Uitspraak d.d. 22 februari 2000.
Parketnummer 17/080030-99.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren [1966] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 8 februari 2000.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr D.G.M. van den Hoogen, advocaat te 's-Gravenhage.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
De raadsvrouw van verdachte heeft -zakelijk weergegeven- ter terechtzitting betoogd dat verdachte ten aanzien van het onder feit 1 telastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat er sprake zou zijn geweest van een nep hashtransport waarnaast het bestanddeel opzet niet kan worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de wijze waarop het transport in uitvoering is genomen
-overwegende dat uit diverse verklaringen in het dossier, met name die van [medeverdachte], omtrent de vorm, kleur en/of geur van de pakketten, voldoende aannemelijk is geworden dat er sprake was van hasj- en de eigen waarneming van verdachte met betrekking tot de inhoud van de voornoemde pakketten, de lezing van verdachte als niet geloofwaardig en in strijd met de overige bewijsmiddelen moet worden geacht. De rechtbank stelt aldus het verweer van de raadsvrouw terzijde.
Voorts heeft de raadsvrouw van verdachte -zakelijk weergegeven- ter terechtzitting betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van het onder feit 3 telastegelegde nietig dient te worden verklaard, omdat dit feit niet duidelijk is omschreven.
De rechtbank is van oordeel dat in navolging van de jurisprudentie van de Hoge Raad bij de aanduiding van de verweten gedraging zoals omschreven in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht kan worden volstaan met de enkele vermelding dat verdachte `heeft deelgenomen aan' een criminele organisatie; de term `deelneming' heeft voldoende feitelijke betekenis en behoeft niet nader te worden omschreven. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De verdachte moet van het onder feit 2 primair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
De rechtbank acht het onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 telastegelegde bewezen, met dien verstande dat verdachte:
1. in de periode gevormd door de maanden augustus 1998 en september 1998, te Stavoren en/of te Workum, in de gemeente Nijefurd, en/of elders in Nederland en/of buiten Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht met gebruikmaking van het schip "Judith" en daarop volgend de schepen "Walk About" en "Savoir Vivre" en "Najade" en/of "Juwentha" een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde een middel als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d. van de Opiumwet, vermeld op de bij die wet behorende lijst II;
2. subs. [(mede)verdachte] en anderen, in de periode gevormd door de maanden augustus 1998 tot en met oktober 1998, te en in de gemeente Vlieland en/of te Makkum, in de gemeente Wunseradiel, en/of elders in Nederland en/of buiten Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland hebben gebracht met gebruikmaking van - onder andere - het schip "Blue Spirit" een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde een middel als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d. van de Opiumwet, vermeld op de bij die wet behorende lijst II, aan het plegen van welk bovenomschreven misdrijf hij, verdachte, medeplichtig is geweest, immers heeft hij in de periode gevormd door de maanden april 1998 tot en met oktober 1998, op het IJsselmeer en/of elders in Nederland, en/of buiten Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, die "Blue Spirit" naar Portugal overgevaren, en aldus opzettelijk gelegenheid en een middel verschaft tot het plegen van bovenomschreven misdrijf;
ZAAK DEELNEMEN AAN EEN CRIMINELE ORGANISATIE
3. in de periode van 1 januari 1998 tot 24 december 1998, in Nederland en/of buiten Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, gevormd door hem, verdachte, en een of meer anderen onder andere [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk meermalen binnen het grondgebied van Nederland brengen van telkens een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish) en het opzettelijk meermalen vervoeren en/of aanwezig hebben van telkens een hoeveelheid van telkens in totaal meer dan 30 gram, van telkens een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), aldus zijnde telkens een middel als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d. van de Opiumwet, vermeld op de bij die wet behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. Medeplegen van: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
2. subsidiair: Medeplichtigheid aan: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
3. Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit de hem betreffende voorlichtingsrapportage;
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Verdachte is betrokken geweest bij een tweetal transporten van hasj naar Nederland, waarvan eenmaal als kapitein van een zeeschip dat het transport verrichtte. Deze transporten werden uitgevoerd in het kader van de criminele organisatie waarvan verdachte deel uitmaakte. Genoemde feiten zijn naar het oordeel van de rechtbank ernstige feiten, die worden gekenmerkt door de grootschaligheid en professionaliteit waarmee zij werden uitgevoerd.
Verdachte maakte in dit geheel deel uit van het uitvoerende middenkader dat een essentiële rol vervulde.
Weliswaar is verdachte zonder relevante justitiële documentatie, maar dat doet aan de verwijtbaarheid van het bewezenverklaarde niet af.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte een aanmerkelijke gecombineerde gevangenisstraf opleggen, zij het van wat kortere duur dan door de officier van justitie gevorderd.
INBESLAGGENOMEN GOEDEREN:
De rechtbank acht de hierna te vermelden inbeslaggenomen voorwerpen (papieren) vatbaar voor
verbeurdverklaring nu met behulp van deze voorwerpen het feit is begaan, dan wel deze voorwerpen tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd, en ze toebehoren aan verdachte.
De rechtbank zal gelasten dat de inbeslaggenomen GSM zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 48, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het telastegelegde onder feit 3 geldig.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 20 MAANDEN.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de bewaring van de inbeslaggenomen GSM ten behoeve van de rechthebbende;
verklaart verbeurd de rest van de inbeslaggenomen voorwerpen (papieren).
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr R.S. Wegener Sleeswijk, voorzitter, mrs J.Y.B. Jansen en I.M. Dölle, rechters, bijgestaan door mr N.D.P. van der Hoek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 22 februari 2000.