ECLI:NL:RBLEE:2000:AA5032

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/-85567-99
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Verkort vonnis.
Uitspraak d.d. 22 februari 2000.
Parketnummer 17/085567-99.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren [1944] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 8 februari 2000.
De verdachte is niet verschenen, maar wel zijn raadsman mr F. van Dijk, advocaat te
's-Gravenhage, die verklaart tot de verdediging van zijn cliënt uitdrukkelijk te zijn gemachtigd.
TELASTELEGGING:
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
BERAADSLAGING:
De rechtbank overweegt naar aanleiding van de door de raadsman van verdachte opgeworpen vraag of kan worden vastgesteld dat er sprake was van hasj in de pakketten, dat uit diverse verklaringen in het dossier, met name die van [medeverdachte], omtrent de vorm, kleur en/of geur van de pakketten, voldoende aannemelijk is geworden dat er sprake was van hasj.
PARTIëLE VRIJSPRAAK:
De verdachte moet van het onder feit 2 telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
BEWEZENVERKLARING:
De rechtbank acht het onder feit 1 telastegelegde bewezen, met dien verstande dat verdachte:
ZAAK JUDITH
1. in de periode gevormd door de maanden augustus 1998 en september 1998, te Stavoren en/of te Workum, in de gemeente Nijefurd, en/of elders in Nederland en/of buiten Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht met gebruikmaking van het schip "Judith" en daarop volgend de schepen "Walk About" en "Savoir Vivre" en "Najade" en/of "Juwentha" een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde een middel als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d. van de Opiumwet, vermeld op de bij die wet behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE:
Het bewezene levert op het misdrijf:
1. Medeplegen van: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
STRAFBAARHEID VERDACHTE:
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING:
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Verdachte is betrokken geweest bij een transport van hasj naar Nederland. Genoemd feit is naar het oordeel van de rechtbank een ernstig feit, dat wordt gekenmerkt door de grootschaligheid en professionaliteit waarmee het werd uitgevoerd.
Verdachte was in dit geheel als machinist van het transportschip een belangrijke en onmisbare schakel.
Weliswaar is verdachte zonder relevante justitiële documentatie, maar dat doet aan de verwijtbaarheid van het bewezenverklaarde niet af.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte een gecombineerde gevangenisstraf van enige duur opleggen, zij het Balleen al omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van deelname aan een criminele organisatie- van kortere duur dan door de officier van justitie gevorderd.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 MAANDEN.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr R.S. Wegener Sleeswijk, voorzitter, mrs J.Y.B. Jansen en I.M. Dölle, rechters, bijgestaan door mr N.D.P. van der Hoek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 22 februari 2000.