rekestnummer: 00/63
faillissementsnummer: 00/24 F
uitspraak: 11 april 2000
van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, enkelvoudige handelskamer, op het verzet van:
1. Het Bestuur van de stichting STICHTING OTTERSTATION NEDERLAND, gevestigd te Haren, zaakdoende te Leeuwarden;
2. En/ of haar bestuursleden:
a) [bestuurder 1], wonende te [woonplaats],
b) [bestuurder 2], wonende te [woonplaats],
c) [bestuurder 3], wonende te '[woonplaats],
3. [bestuurder 4], wonende te [woonplaats], ten deze handelende als crediteur en bestuurder van de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V., gevestigd te Leeuwarden, van welke vennootschap de aandelen door meergenoemde stichting worden gehouden,
verzoekers,
procureur mr. P.E. Mazel.
Op 30 maart 2000 is ter griffie van de rechtbank ingekomen een verzet-schrift strekkende tot vernietiging van het vonnis van deze rechtbank van 23 maart 2000 waarbij de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V. in staat van faillissement is verklaard. De heer [bestuurder 4] is in de hoedanigheid van bestuurder van de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V. niet gehoord. Het verzet is op 7 april 2000 ter openbare terechtzitting behandeld. Ter terechtzitting zijn namens verzoekers verschenen: mr. P.E. Mazel en de heer [bestuurder 4]. Namens de aangevers zijn verschenen: [bestuurder 5] en de heer [bestuurder 6] (in hoedanigheid van bestuurslid (secretaris) van de Stichting Otterstation Nederland). Verzoekers hebben pleitnotities overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
Verzoekers zijn tijdig in verzet gekomen. Ingevolge artikel 8, eerste lid van de statuten van de stichting Otterstation Nederland wordt de stichting, behoudens bij belet of ontstentenis, in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris van het bestuur gezamenlijk. Gelet op de omstandigheid dat de stichting Otterstation Nederland in deze procedure niet gezamenlijk door de voorzitter en de secretaris is vertegenwoordigd, noch is gebleken van ontstentenis of belet van de voorzitter en/of secretaris, dient verzoeker sub 1, in deze procedure niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De verzoekers sub 2a, 2b en 2c, daargelaten of zij al dan niet inmiddels zijn toegetreden tot het bestuur van voornoemde stichting, zijn als vertegenwoordigers van de stichting Otterstation Nederland daarmee evenmin ontvankelijk. Ook als natuurlijke personen zijn zij geen belanghebbenden nu niet is gebleken dat zij in enige rechtsbetrekking staan tot de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V..
Ten aanzien van verzoeker sub 3 is de rechtbank van oordeel dat hij, als (enig) bestuurder en crediteur van de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V., belanghebbende is in zin van de wet en derhalve ontvankelijk is in deze procedure.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het bestuur van de stichting Otterstation Nederland op grond van de statuten niet bevoegd was tot aangifte van het faillissement van de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V. Slechts de heer [bestuurder 4], als (enig) bestuurder van de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V., was hiertoe bevoegd. Van een door de heer [bestuurder 4] aan het bestuur van de stichting Otterstation Nederland verstrekte volmacht is niet gebleken.
De aangever voert aan -voorzover hier relevant- dat in geval van een tegenstrijdig belang de algemene vergadering van aandeelhouders in plaats van de bestuurder bevoegd is tot het doen van een faillissementsaangifte. Hij stelt dat deze situatie zich hier voordeed en dat hij derhalve als vertegenwoordiger van de algemene vergadering van aandeelhouders, gerechtigd was tot het doen van de faillissementaangifte van de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V.
De curator in het faillissement stelt - zakelijk weergegeven en voorzover relevant- dat op grond van de statuten het faillissement van de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V. formeel gezien niet had kunnen worden aangevraagd door de heer [bestuurder 6], in zijn hoedanigheid van bestuurslid van de stichting Otterstation Nederland.
5 Standpunt van de rechtbank
De rechtbank oordeelt als volgt. Bij vonnis van 23 maart 2000 van deze rechtbank is de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V. in staat van faillissement verklaard. De aangifte is geschied door de heer [bestuurder 6], in diens hoedanigheid van bestuurslid (secretaris) en op basis van een besluit van het bestuur van de stichting Otterstation Nederland, welke stichting enig aandeelhouder is van de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V. Gelet op hetgeen tijdens de behandeling naar voren is gekomen en gelet op de statuten van de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V. is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van het faillissement van de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V. is gedaan door een daartoe niet bevoegd persoon. Een eventueel tegenstrijdig belang doet daaraan niet af.
Slechts de bestuurder van de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V., de heer [bestuurder 4], was bevoegd tot het doen van de faillissementsaangifte van deze besloten vennootschap. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het vonnis van de rechtbank van 23 maart 2000 waarbij de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V. in staat van faillissement is verklaard op formele gronden dient te worden vernietigd. De overige in het verzetschrift aangevoerde gronden kunnen onbesproken blijven. De aangever van het faillissement zal worden veroordeeld in de kosten van het faillissement, waaronder begrepen het salaris van de curator.
verklaart verzoekers sub 1 en 2a, 2b en 2c in hun verzet niet- ontvankelijk;
verklaart het verzet gedaan door verzoeker sub 3 gegrond;
vernietigt het vonnis van deze rechtbank van 23 maart 2000 waarbij de besloten vennootschap Otterstation Nederland B.V. in staat van faillissement werd verklaard;
stelt het bedrag der faillissementskosten vast op
salaris, verschotten en omzetbelasting ¦ 7.651,02
en brengt deze kosten ten laste van de aangever van het faillissement.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Nijland, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2000.