ECLI:NL:RBLEE:2000:AA5632
Rechtbank Leeuwarden
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.E. Olthuis
- G.M. Meijer-Campfens
- A.A. Lycklama à Nijeholt
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 27 april 2000 uitspraak gedaan in een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een vordering tegen de verweerder, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor oplichting, meermalen gepleegd. De rechtbank heeft als uitgangspunt genomen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals vastgesteld in het proces-verbaal van de politie, op 97.230 gulden wordt geschat. Dit bedrag is berekend op basis van 1389 dagen waarin de verweerder voordeel heeft genoten van 70 gulden per dag.
De rechtbank heeft echter besloten om het te betalen bedrag te matigen tot 50.000 gulden, omdat is gebleken dat het verkregen voordeel grotendeels in natura is genoten, in de vorm van primaire levensbehoeften. De raadsman van de verweerder had aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat de verweerder geen draagkracht heeft. Dit verweer is door de rechtbank verworpen, omdat de draagkracht van de betrokkene geen verplichte maatstaf vormt voor de vaststelling van het te betalen bedrag.
De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de verweerder om 50.000 gulden aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Indien de verweerder niet in staat is om het bedrag volledig te betalen, zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van 100 dagen. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 27 april 2000.