ECLI:NL:RBLEE:2000:AA5715

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
4 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/075012-00
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake doodslag door minderjarige verdachte in gezinssituatie

In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 4 mei 2000 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vijftienjarige verdachte, die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte heeft op 15 januari 2000 in Leeuwarden, tijdens een ruzie in zijn gezin, een andere jongeman met een mes verwond, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet in een situatie van noodweer verkeerde, aangezien hij de aanvaller was en niet werd bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar het subsidiaire feit van doodslag bewezen verklaard. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de leeftijd van de verdachte, en de psychologische rapportages die zijn opgesteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is, maar dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling, waardoor de strafbaarheid in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank heeft besloten tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen, met als doel zijn ontwikkeling te bevorderen en verdere escalatie van geweld te voorkomen. Tevens zijn er inbeslaggenomen goederen onttrokken aan het verkeer en is er een teruggave gelast aan de nabestaanden van het slachtoffer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van kinderstrafzaken, waarbij de rechtbank de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden heeft meegewogen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Uitspraak d.d. 4 mei 2000.
Parketnummer 17/075012-00.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van kinderstrafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[naam],
geboren op 1984 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats en adres],
thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind, Rijksstraatweg 24 te Sassenheim.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 20 april 2000.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Boonstra en mr. Th. Kremers, beiden advocaat te Drachten.
TELASTELEGGING:
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
GEVOERDE VERWEREN:
De raadsman W. Boonstra heeft ter terechtzitting aangevoerd dat sprake is van (putatief) noodweer(exces), een en ander verwoord in zijn pleitnota, welke is gehecht aan het bij dit vonnis behorende proces-verbaal.
BERAADSLAGING:
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Nadat [verdachte] met zijn vader naar diens woning is gegaan, heeft hij door het raam gezien dat zijn vader met twee personen stond te praten. Hierop heeft hij twee messen gepakt en bij zich gestoken. Teruggekomen met zijn vader in de woning aan de [adres] is hij op een stoel gaan zitten en heeft hij de messen naast zijn stoel neergelegd. In de woning aan de [adres] stonden zijn vader, [betrokkene] en [slachtoffer] tegenover elkaar. Op een gegeven moment is er een handgemeen ontstaan tussen de vader van [verdachte] en [betrokkene]. [slachtoffer] heeft geprobeerd om deze twee uit elkaar te halen. Ook [verdachte] bemoeit zich er mee en zegt tegen [slachtoffer] dat hij los moet laten. [verdachte] verklaart dat hij enorm kwaad was. Ook zijn moeder wilde hem niet helpen om zijn vader en [betrokkene] te scheiden. [verdachte] loopt op [slachtoffer] af, maar deze duwt hem terug. Daarna loopt [verdachte] nogmaals op [slachtoffer] af en deze duwt hem weer weg. Dan pakt [verdachte] het mes, loopt voor de derde keer op [slachtoffer] af en steekt toe. [verdachte] verklaart uitdrukkelijk dat hij het mes al in zijn handen had toen hij zag dat [slachtoffer] iets van de salontafel wilde pakken. Tevens heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij zowel kwaad was op [slachtoffer] als op zijn vader.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de vader van [verdachte]. Evenmin acht de rechtbank sprake van een bedreiging van [verdachte] zelf, nu het steeds [verdachte] is geweest die op [slachtoffer] is toegelopen. Ook ten aanzien van [verdachte] acht de rechtbank derhalve geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding nu [slachtoffer] niet meer heeft gedaan dan [verdachte] van hem afduwen. Gelet op het vorenstaande kan er geen sprake zijn van een noodzakelijke verdediging en dient het beroep op noodweer te worden verworpen en eveneens het beroep op noodweerexces.
De rechtbank verwerpt tevens het beroep op putatieve noodweer(exces). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die [verdachte] redelijkerwijs aanleiding konden geven te denken dat hij werd aangevallen.
PARTIëLE VRIJSPRAAK:
De verdachte moet van het onder primair impliciet primair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
BEWEZENVERKLARING:
De rechtbank acht het onder primair impliciet subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
primair:
hij op 15 januari 2000 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, die [slachtoffer] met een mes, in het lichaam gestoken waarbij het hart en de linkerlong werden geperforeerd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE:
Het bewezene levert op
het misdrijf:
primair impliciet subsidiair: Doodslag.
STRAFBAARHEID VERDACHTE:
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING:
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit:
- de hem betreffende psychiatrische-, psychologische- en voorlichtingsrapportage;
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder primair impliciet subsidiair telastegelegde tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De vijftienjarige [verdachte] heeft iemand doodgestoken tijdens een ruzie, waarbij zijn ouders en andere volwassenen waren betrokken. Een reconstructie van de gebeurtenissen wordt bemoeilijkt doordat de volwassen aanwezigen door overmatig alcoholgebruik onvolledige herinneringen hebben. Afgaande op [verdachte]'s eigen verhaal was zijn motief kwaadheid, maar deze zal gelet op hetgeen is gebleken mede gevoed zijn geweest door een gevoel van machteloosheid. Het gevolg is dramatisch voor de nabestaanden van het slachtoffer die voor de rechtbank in een slachtofferverklaring hun lijden en verwarring hebben toegelicht. [verdachte] heeft tijdens de terechtzitting en de onderzoeken, waaraan hij naar aanleiding van deze noodlottige gebeurtenis is onderworpen, emotioneel en overtuigend laten zien dat de familie van het slachtoffer en met name zijn zoon - ook in zijn gedachten zeer ernstig zijn getroffen.
De rechtbank realiseert zich dat dit vonnis de schade, die het delict voor de nabestaanden heeft veroorzaakt niet zal kunnen beperken. Het jeugdstrafrecht heeft zijn beperkingen doch met name in deze zaak acht de rechtbank deze beperkingen zeer terecht. Zij baseert haar oordeel mede op de bevindingen van de deskundigen van het forensisch centrum Teylingereind. De eerste indruk, die men daar van [verdachte] had was die van een radeloze, emotioneel verwarde jongen. In de loop van de tijd is dat veranderd en in het groepsverslag wordt opgemerkt dat het erop lijkt dat hij zijn verblijf als een welkome rust heeft ervaren. De psycholoog omschrijft het gezin, waaruit [verdachte] komt, als een kluwengezin; bij de ouders ontbreken de vermogens om conflicten op te lossen. [verdachte] is gepreoccupeerd met zijn rol in het gezin, zijn eigen emotionele ontwikkeling is er bij ingeschoten en zo heeft hij niet kunnen leren om met boosheid om te gaan; agressie werd zijn uitvlucht. In het psychiatrisch onderzoeksrapport is vermeld dat [verdachte] eenmaal thuis weer gemakkelijk in vergelijkbare voor hem bedreigende omstandigheden kan terechtkomen, aangezien zich daar conflicten voordoen waarbij agressie niet wordt geschuwd. De deskundigen concluderen dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en dat het tenlastegelegde in verminderde mate kan worden toegerekend. Behandeling van [verdachte] kan leiden tot een verandering ten goede; hij heeft de mogelijkheid om zich verder te ontwikkelen. Bij terugkeer naar huis zal hij weer opgenomen worden in het gezinssysteem, hetgeen zijn ontwikkeling ongunstig kan beïnvloeden. Daarom adviseren de deskundigen van Teylingereind een Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ).
[verdachte] en zijn ouders, gesteund door het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (RvK), staan vooralsnog niet open voor de PIJ-maatregel. Men verwacht de komende periode een zodanig verandering te kunnen ondergaan, dat bij een terugkomst van [verdachte] in het gezin na zijn detentieperiode de gesignaleerde problemen - ook de RvK onderkent deze - zullen zijn aangepakt en verbeterd met behulp van een civiele ondertoezichtstelling.
De rechtbank acht het onverantwoord dit voorschot op de toekomst thans te nemen. Zij sluit zich aan bij de conclusies van de deskundigen van Teylingereind en zal de PIJ-maatregel uitspreken met de volgende bemerkingen. De algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel en eveneens is deze in het belang voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte]. Het komt de rechtbank wenselijk voor dat wordt gestart met een korte gesloten fase om [verdachte] en zijn ouders te motiveren en te begeleiden. Deze kan vervolgd worden door een besloten en open fase in een instelling zoals Rentray of Groot Emaus.
INBESLAGGENOMEN GOEDEREN:
De rechtbank acht het hierna te vermelden voorwerp vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu met betrekking tot dit voorwerp het feit is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft gelet op de artikelen
36b, 36c, 77a, 77g, 77s, 77v en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder primair impliciet primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder primair impliciet subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot de maatregel:
Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Adviseert deze maatregel ten uitvoer te leggen in de behandelinrichting Rentray of Groot Emaus.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen imitatie vuurwapen (aanstekerpistool).
Gelast de teruggave aan [nabestaande slachtoffer] van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 zwarte slip, 1 paar sokken wit (Cambuur), 1 blauwe trui kapot geknipt en 1 shirt grijs kapot geknipt, van het slachtoffer [naam slachtoffer].
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Daan-van Brink, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. J.Y.B. Jansen en H.R. Bax, rechters, bijgestaan door dhr. A.E. Tuinstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 4 mei 2000.
w.g. Daan-van Brink VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT,
Jansen de griffier der Arrondissementsrechtbank
Bax te Leeuwarden,
Tuinstra