ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Uitspraak d.d. 8 juni 2000.
Parketnummer 17/085853-99.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van straf-zaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de ver-dachte:
[verdachte]
geboren [1936] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 25 mei 2000.
De verdachte is verschenen.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telas-telegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht het onder 1. primair telastege-legde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juli 1999 tot en met 22 november 1999, te [plaats], in de gemeente [gemeente] en in de gemeente [gemeente], meermalen zich in het openbaar, bij geschrift, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten in Nederland verblijvende buitenlanders, meer in het bijzonder asielzoekers en/of vluchtelingen, wegens hun ras, door een aantal brieven te laten plaatsen in de Kollummer Courant met de volgende teksten:
(onder het kopje "Oneerlijk en onbetrouwbaar" d.d. 28/7/99),
1) "Er zijn dus ontheemden en vluchtelingen. De laatsten zijn dan degenen waarvan we de laatste tijd vaak genoeg lezen, beulen, dieven, moordenaars, zwaar veroordeelden enz enz..", en
2) "Dit nog even: een groot asielzoekerscentrum blijkt twintigduizend mensen te hebben gesmokkeld. In Drachten allemaal gestolen fietsen. Tolken deugen ook niet meer en nog even dit, wanneer ze worden aangesproken op hun gedrag dan verstaan ze geen woord Neder-lands, maar wanneer u vraagt of hun uitkering niet wat hoger moet dan verstaan ze alles", en
(onder het kopje "Ontstellend Onbegrijpelijke Onkunde" d.d. 24/9/99)
3) "Het zijn voor 70 tot 80% geen echte vluchtelingen dat is al eerder aangetoond en dat noemt Jongstra 'gasten', maar waarom komen de meesten hierheen? Dat komt omdat hier alles mag, alles kan en niets hoeft", en
4) "Dacht u werkelijk Jongstra, dat men hier met een visum komt? Vergeet het maar. Er waren velen die hun paspoort vernietigden voordat ze hier kwamen en ze werden met open armen ontvangen. Wat waren dat voor mensen Jongstra? Beulen of moordenaars of verkrachters? Hebt u zelf ook meisjes?, dan staat u misschien nog heel wat te wachten" en
5) "Een dikke vette Irakees die eens lekker de bloemetjes wil buiten zetten en in plaats van Saddam Hussein in het leger te gaan, gaat hij naar Nederland en wordt hier met open armen ontvangen. Krijgt op Schiphol een buidel met geld en een advocaat en moet zich vervolgens een paar maal melden om nieuw zakgeld te krijgen. Hij kan ook nog in drugs gaan handelen of in de pornografie nog best bijverdienen", en
(onder het kopje "Reactie op wartaal 'Vrije Valk' AZC Kollum" d.d. 22/11/99)
6) "Of is het in Irak de gewoonte om zo gewetenloos meisjes om het leven te brengen?", en
7) "Laat ik u dit zeggen Vrije Valk, wanneer er geen moordenaar zal woorden gevonden, dan gaan u en de uwen van het asielzoekerscenrtum de geschiedenis in als de eerst daarvoor als verdachte in aanmerking komende en dan heb ik geen woord te veel gezegd",
welke teksten zelf en/of in onderlinge samenhang en/of in hun context beledigend zijn voor bovengenoemde groep mensen.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op het misdrijf:
primair: Zich in het openbaar, bij geschrift, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen we-gens hun ras en levensovertuiging, meermalen gepleegd.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf-soort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken
en deze naar voren komt uit de hem betreffende voorlichtingsrapportage en het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het primair telastegelegde tot betaling van een geldboete van ƒ 2.500,=, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van 2 jaar.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs alsmede ten aanzien van de op te leggen straf
Verdachte heeft zich in een aantal ingezonden brieven die in de Kollumer Courant zijn gepubli-ceerd uitgelaten over onder meer ontheemden en vluchtelingen in relatie tot de bewoners van asielzoekerscentra. Naar algemeen bekend is behoren bewoners van asielzoekerscentra tot bepaalde (groepen van) etnische minderheden.
Blijkens de Memorie van 'Toelichting bij het ontwerp dat heeft geleid tot de Wet 18 februari 1971. Stb 96. tot uitvoering van het internatio-naal Verdrag van New York inzake de uitban-ning van elke vorm van rassendiscriminatie van 7 maart 1966 bij welke wet in het Wetboek van Strafrecht onder meer artikel l37c is inge-voegd, moet het - in dat artikel niet nader omschreven - woord "ras" worden uitgelegd naar de kennelijke strekking van de in artikel 1 van voormeld Verdrag gegeven opsomming, waarin naast ras ook worden genoemd: huids-kleur, afkomst en nationale of etnische afstam-ming.
De bewezenverklaarde uitlatingen kunnen - bezien in samen-hang met de overige in de gepubliceer-de stukken gedane uitlatingen, onder meer daar waar verdachte een citaat tot de zijne maakt, te weten: politieke vluchtelingen zijn etnische profiteurs - niet anders wor-den gezien dan als uitlatingen gericht op de in de asielzoekerscentra aanwezige (groepen van) etnische minderheden. Daaraan doet niet af dat die groepen niet met name worden genoemd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de aard van de tenlastegelegde en bewezenverklaar-de uitlatingen, bezien in de gehele context waarin ze zijn gedaan, als beledigend moeten worden gekwalificeerd.
Aldus heeft de verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan strafbare feiten welke ernstig zijn te nemen en die de verdachte zwaar vallen aan te rekenen, temeer nu verdachte zijn ingezonden stukken binnen een ruime periode heeft geschreven, zodat aangenomen mag worden dat verdachte zijn woorden weloverwogen heeft gekozen.
Bij de op te leggen straf zal het vorenoverwogene meewegen, alsmede de omstandigheid dat de rechtbank het gevaar van herhaling groot acht, aangezien verdachte er geen blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Aan de andere kant is de rechtbank van oordeel dat in de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met het gegeven dat verdachtes emotionele betrokkenheid bij de zaak Vaatstra een belangrijke rol heeft gespeeld in het op deze wijze zoeken van de publiciteit, waarbij verdachtes gevoelen omtrent het opsporings-onderzoek in die betreffende zaak, onontwarbaar verweven is geraakt met de in Kollum lopende discussie omtrent de vestiging van een permanent asielzoekers-centrum, hetgeen naar het gevoelen van de rechtbank verdachtes handelen in belangrijke mate heeft bepaald.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak kan worden volstaan met een geldboete, waarvan enerzijds de hoogte uitdrukking moet geven aan de ernst van de feiten en anderzijds uitdrukking moet geven aan de specifieke omstandigheden van deze zaak. Voorts zal de op te leggen straf voor de verdachte een signaal moeten zijn zich in de toekomst te onthouden van het door hem gebezigde beledigende taalgebruik.
De rechtbank zal om die redenen met betrekking tot de op te leggen geldboete bepalen dat een groot deel voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN:
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57 en 137c van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege straf-baar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Betaling van een geldboete ten bedrage van ƒ 1.500,= (zegge: vijftienhonderd gulden), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Bepaalt, dat van deze straf een gedeelte, groot ƒ 1.000,= (zegge: duizend gul-den), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis, niet zal worden tenuit-voergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroor-deelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastge-steld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezen-verklaarde en spreekt ver-dachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mrs. G.M. Meijer-Campfens en T.M.L. Veen, rechters, bijge-staan door mr. J. de Gans, griffier, en uitge-spro-ken ter openbare te-rechtzit-ting van de rechtbank op 8 juni 2000.
Mr. Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.