ECLI:NL:RBLEE:2000:AA6273
Rechtbank Leeuwarden
- Raadkamer
- H.G. Aaldriks
- R.S. Wegener Sleeswijk
- G.M. Meijer-Campfens
- Rechtspraak.nl
Voorlopige maatregel ex artikel 29 van de Wet op de economische delicten in verband met overschrijding van vergunningvoorschriften
Op 22 juni 2000 heeft de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden een beschikking gegeven in een zaak betreffende een voorlopige maatregel ex artikel 29 van de Wet op de economische delicten. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tegen een onderneming, die in strijd met de vergunningvoorschriften aanzienlijke hoeveelheden afvalstoffen had opgeslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de in de vergunning van de Provincie Fryslân vastgestelde maximale hoeveelheden voor A-hout, B-hout, spaanplaatafval en BSA residu op grove wijze zijn overschreden. Dit leidde tot ernstige veiligheidsrisico's, waardoor de rechtbank van oordeel was dat onmiddellijke actie noodzakelijk was.
De vordering van de officier van justitie, die strekte tot het onthouden van alle werkzaamheden die niet direct gerelateerd zijn aan de afvoer van afvalstoffen, werd op 19 juni 2000 behandeld in raadkamer. De rechtbank heeft daarbij verschillende documenten in overweging genomen, waaronder een rapport van een adviesbureau en een proces-verbaal van de milieurecherche. De rechtbank oordeelde dat de stillegging van de aanvoer van afvalstoffen een ingrijpende maatregel is, maar dat deze in dit geval gerechtvaardigd was gezien de omstandigheden.
De rechtbank heeft de eerder opgelegde voorlopige maatregel ex artikel 28 van de Wet op de economische delicten opgeheven en een nieuwe maatregel ex artikel 29 opgelegd, die een ruimere inhoud had. De nieuwe maatregel houdt in dat de onderneming zich moet onthouden van alle werkzaamheden die niet direct verband houden met de afvoer van afvalstoffen, en dat de aanvoer van afvalstoffen moet worden stilgelegd. Deze maatregel is voor een periode van maximaal zes maanden van kracht. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de naleving van deze maatregel door toezichthoudende instanties moet worden gecontroleerd. De beslissing is genomen door de rechters H.G. Aaldriks, R.S. Wegener Sleeswijk en G.M. Meijer-Campfens, en is op 22 juni 2000 openbaar uitgesproken.