ECLI:NL:RBLEE:2000:AA7102

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
22507
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige zoon met dwangsom bij niet-nakoming

In deze zaak, behandeld door de enkelvoudige familiekamer van de Rechtbank Leeuwarden, is op 6 september 2000 uitspraak gedaan over een verzoek van de man om een omgangsregeling met zijn minderjarige zoon. De man had eerder, op 1 december 1999, een verzoek ingediend dat was verwezen naar een nadere terechtzitting. Tijdens de zitting op 20 juli 2000 waren ook vertegenwoordigers van de Stichting Jeugdbescherming Friesland en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De man verzocht om een omgangsregeling van één weekend per veertien dagen, met de mogelijkheid van een dwangsom van ƒ 500,-- per keer dat de vrouw niet meewerkte aan de regeling.

De vrouw verzet zich tegen de omgangsregeling en heeft aangegeven niet mee te willen werken. De JBF en de Raad voor de Kinderbescherming steunden de man in zijn verzoek, waarbij zij stelden dat de vrouw de enige hindernis vormde voor een normale omgang. De rechtbank overwoog dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat er geen redenen zijn om de man een omgangsregeling te ontzeggen. De rechtbank concludeerde dat de vrouw botweg weigerde mee te werken aan de omgangsregeling, ondanks de inspanningen van de JBF en de Raad.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek van de man toegewezen en een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vrouw een dwangsom van ƒ 500,-- per dag kan verbeuren als zij de regeling niet nakomt. Het maximum van de te verbeuren dwangsommen is vastgesteld op ƒ 10.000,--. De beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch en is openbaar uitgesproken. Er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen twee maanden na de uitspraak.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK LEEUWARDEN
sector familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 6 september 2000
Rekestnummer: 478/97
Zaaknummer: 22507
OMGANG
BESCHIKKING
van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, enkelvoudige familiekamer, in de zaak van:
[naam man],
wonende te [woonplaats man]
hierna ook te noemen de man,
procureur mr. M.C. Mollema,
tegen
naam vrouw]
wonende te [woonplaats vrouw],
hierna ook te noemen de vrouw,
procureur mr. R.J. Wevers.
PROCESGANG
Bij beschikking van deze rechtbank van 1 december 1999, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast geldt, is de zaak verwezen naar een nadere terechtzitting.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 20 juli 2000.
Bij de zitting waren tevens een vertegenwoordiger van de Stichting Jeugdbescherming Friesland (verder: de JBF) en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) aanwezig.
RECHTSOVERWEGINGEN
Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld en op de inhoud van het dossier, overweegt de rechtbank het volgende.
De man heeft de rechtbank verzocht tussen hem en de minderjarige [naam minderjarige] een omgangsregeling op te leggen van een bezoek per veertien dagen gedurende een zaterdag en een zondag bij de man thuis, uitvoerbaar met behulp van de sterke arm c.q. op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 500,-- per keer dat de vrouw verzuimt haar medewerking aan de omgangsregeling te verlenen.
De vrouw heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd.
De JBF heeft ter zitting aangegeven dat er alles aangedaan is om een omgangsregeling van de grond te krijgen. De JBF heeft aanwijzingen gegeven, die vervolgens door de kinderrechter bekrachtigd zijn en er is een melding gedaan bij de raad om zo eventueel te komen tot een verderstrekkende maatregel.
De JBF is van mening dat alles gedaan is wat tot de mogelijkheden behoorde. Er zijn geen bezwaren tegen een omgangsregeling tussen de man en [naam minderjarige]; er is hier sprake van botte onwil van de vrouw.
De raad ziet ook geen redenen om de man een omgangsregeling met [naam minderjarige] te ontzeggen en is met de JBF van mening dat enkel de botte onwil van de vrouw een omgangsregeling in de weg staat.
De man stelt dat er na vijf jaar inspanningen door de JBF geen vorderingen zijn. Er zijn geen aanwijzingen die een gewone omgangsregeling in de weg staan. Het belang van [naam minderjarige] hoort voorop te staan en het belang van [naam minderjarige] is een omgangsregeling met zijn vader. De man blijft dan ook bij zijn verzoek tot vastlegging van een omgangsregeling met dwangsommen.
De vrouw heeft bij monde van haar raadsman aangegeven dat zij zich apert verzet tegen een omgangsregeling. Zij zal blijven weigeren mee te werken aan een omgangsregeling. De vrouw vraagt het verzoek van de man af te wijzen en subsidiair om een omgangsregeling op te leggen onder begeleiding van de JBF.
De rechtbank is van oordeel dat het meer dan duidelijk is geworden dat de vrouw degene is die een normale omgang tussen de man en [naam minderjarige] tegenhoudt. Duidelijk is ook dat er geen enkele reden is om de man een omgangsregeling met [naam minderjarige] te ontzeggen. Alle inspanningen van de JBF en de raad hebben niets opgeleverd, vanwege het enkele feit dat de vrouw botweg weigert haar medewerking te verlenen. De rechtbank acht het in het belang van [naam minderjarige] dat hij omgang heeft met zijn vader. Nu alle mogelijkheden om de omgang langs geleidelijke wegen op gang te brengen uitgeput zijn, zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen met daaraan gekoppeld de eveneens door de man gevraagde dwangsom, als stimulans voor de vrouw om haar ongemotiveerde onwillige houding te laten varen.
De rechtbank acht termen aanwezig om een maximum van / 10.000,BB te verbinden aan hetgeen de vrouw terzake van de haar op te leggen dwangsommen in totaal kan verbeuren.
Beslissing
De rechtbank:
bepaalt de omgang tussen de man en de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] in de gemeente [naam gemeente] als volgt:
één weekend per veertien dagen van zaterdag 9.00 uur tot zondag 18.00 uur, bij de man thuis;
bepaalt dat de vrouw voor iedere dag dat zij voormelde omgangsregeling niet nakomt aan de man een dwangsom verbeurt van / 500,BB (vijfhonderd gulden) en stelt het maximum van de krachtens deze bepaling te verbeuren dwangsommen vast op / 10.000,BB (tienduizend gulden);
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J.D.S.L. Bosch, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 6 september 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
(cc: 2)
Van de einduitspraak in deze beschikking kan binnen 2 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.