ECLI:NL:RBLEE:2000:AA9075

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H 99/0700
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.Tj. Terpstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontslag op staande voet en schadevergoeding tussen eiser en Wits Groep B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen eiser, een voormalig financieel directeur van Wits Groep B.V., en de besloten vennootschap Wits Groep B.V. zelf. Eiser is op 1 augustus 1994 in dienst getreden bij Wits en werd op 1 januari 1998 financieel directeur. Op 28 juni 1999 werd hij op staande voet ontslagen vanwege het verzwijgen van een strafrechtelijke veroordeling uit 1989. Eiser stelt dat hij deze veroordeling tijdens zijn sollicitatie in 1994 heeft gemeld aan de toenmalige directeur, en dat hij ervan uitging dat deze informatie was doorgegeven aan de raad van commissarissen. Wits betwist dit en stelt dat eiser niet alleen de strafrechtelijke veroordeling heeft verzwegen, maar ook andere belangrijke informatie heeft achtergehouden, wat hen heeft benadeeld in hun aanvraag voor het predikaat 'Koninklijke'.

De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen van mening zijn dat herstel van de dienstbetrekking niet mogelijk is, en het geschil zich beperkt tot de vraag of er recht op schadevergoeding bestaat. De rechtbank oordeelt dat Wits niet voldoende heeft aangetoond dat de strafrechtelijke veroordeling van eiser een dringende reden voor ontslag op staande voet vormde. De rechtbank concludeert dat eiser bij zijn indiensttreding de relevante informatie heeft verstrekt en dat het aan Wits was om deze informatie verder te delen.

De rechtbank heeft besloten een comparitie van partijen te gelasten om te onderzoeken of een minnelijke regeling mogelijk is en om nadere informatie te verkrijgen over de schadevergoeding. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en partijen zijn opgeroepen om te verschijnen voor de rechter op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

Uitspraak: 15 november 2000
Rolnummer: H 99/0700
VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, enkelvoudige handelskamer, in de zaak van:
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur: mr. V.M.J. Both,
tegen
de besloten vennootschap
WITS GROEP B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur: mr. H.N.M.M. van Wilgenburg,
advocaat: mr. R.A.A. Duk te Den Haag.
PROCESGANG
De zaak is bij dagvaarding van 8 september 1999 aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen. In de procedure zijn de volgende processtukken gewisseld:
- conclusie van eis in conventie van de zijde van eiser (in het vervolg, ook als verweerder in reconventie: [eiser]);
- conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie van de zijde van gedaagde (verder, tevens als eiseres in reconventie: Wits);
- conclusie van repliek tevens conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van [eiser];
- conclusie van dupliek tevens repliek in reconventie van de zijde van Wits;
- conclusie van dupliek in reconventie van de zijde van [eiser].
Beide partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is door partijen vonnis gevraagd op grond van het griffiedossier waarvan de inhoud als hier herhaald moet gelden.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. De vordering in conventie en reconventie
1. De vordering van [eiser] strekt er -na wijziging van eis- toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Wits veroordeelt tot betaling van fl. 308.009,00 bruto ten titel van schadevergoeding, fl. 69.165,50 bruto ten titel van gefixeerde schadevergoeding, fl. 6.749,55 bruto ten titel van vergoeding van openstaande vakantiedagen en fl. 32.083,33 bruto ten titel van winstdeling over de periode 1 januari tot en met 38 juni 1999, op nader door [eiser] aan te geven -mits door de Belastingdienst goedgekeurde- wijze, alle bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 1999 tot aan de dag van de betaling, alsmede in de kosten van de procedure.
2. Wits heeft tegen de vordering verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3. In reconventie strekt de vordering van Wits er toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] veroordeelt tot betaling van fl. 13.490,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 1999 tot aan de dag van de betaling, alsmede in de kosten van de procedure.
4. [Eiser] heeft erkend een bedrag van fl. 600,00 schuldig te zijn en Wits en heeft verder tegen de vordering in reconventie verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van Wits in de kosten van het geding.
In conventie en reconventie
2. De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en niet of onvoldoende betwist, alsmede op grond van de niet-betwiste inhoud van de overgelegde producties onder meer het volgende vast:
1. [Eiser] is op 1 augustus 1994 bij Wits in dienst getreden als controller. Op 1 januari 1998 is [eiser] financieel (statutair) directeur geworden.
2. Op 28 juni 1999 is [eiser] door de algemene vergadering van aandeelhouders van Wits op staande voet ontslagen met als reden de verzwijging voor Wits van een strafrechtelijke veroordeling door de rechtbank te Leeuwarden op 28 december 1989 wegens het als accountant afgeven van een valse goedkeurende verklaring, in 1984.
3. Voor dit vergrijp is [eiser] tevens berispt door de tuchtraad van de Nivra.
3. Het standpunt van [eiser]
1. Tijdens zijn sollicitatie in 1994 heeft [eiser] melding gedaan van de strafrechtelijke veroordeling aan R. [I.], de toenmalige directeur van Wits. [Eiser] is er vervolgens van uitgegaan dat [I.] de raad van commissarissen van Wits heeft ingelicht. Daarom behoefde [eiser] bij zijn benoeming tot statutair directeur de kwestie niet opnieuw aan de orde te stellen. [Eiser] is ten slotte niet betrokken geweest bij de aanvraag door Wits van het predikaat "Koninklijke" zodat hij ook toen hij daarvan vernam niet over het verleden behoefde te spreken.
2. [I.] heeft bij [eiser] geïnformeerd naar de problemen die hij in zijn vorige werkkring zou hebben gehad. Ook nadat [eiser] in dienst was getreden van Wits heeft [I.] [eiser] over het gebeuren aangesproken nadat hij daaromtrent door derden was ingelicht.
3. [Eiser] heeft niet een overeenkomst van 28 juni 1994 betreffende de waarde van de aandelen achtergehouden voor de belastingadviseurs van Wits. Ook heeft [eiser] niet de notulen van eind 1996 vervalst door daarin alsnog een nadere overeenkomst op te nemen betreffende de step-up waarde van de aandelen.
4. [Eiser] heeft Wits geen dringende reden gegeven voor een ontslag op staande voet of voor een ontslag wegens ernstige toerekenbare tekortkomingen om welke reden Wits [eiser] schadeloos dient te stellen.
4. Het standpunt van Wits
1. [Eiser] heeft ten onrechte gezwegen over zijn strafrechtelijke veroordeling terwijl hij daarover had moeten spreken tegen Wits bij zijn sollicitatie in 1994, bij zijn benoeming tot statutair directeur in 1998 en toen hij vernam van het antecedentenonderzoek van de directie van Wits in het kader van de aanvraag van het predikaat "Koninklijke". De tengevolge van het antecedentenonderzoek aan het licht gekomen strafrechtelijke veroordeling van [eiser] is reden geweest het predikaat "Koninklijke" te weigeren aan Wits.
2. [I.] heeft [eiser] tijdens de sollicitatie en na de aanvang van het dienstverband gesproken over en gevraagd naar het voorval waarvoor [eiser] door het tuchtcollege van de Nivra was berispt, maar [eiser] heeft bij die gelegenheden niet de strafrechtelijke veroordeling genoemd.
3. [Eiser] heeft een overeenkomst van 28 juni 1994 betreffende de waarde van de aandelen in Wits achtergehouden en heeft die niet willen overleggen aan de belastingdienst. Ook heeft [eiser] de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van eind 1996 vervalst door daarin alsnog een afspraak op te nemen omtrent de waarde van die aandelen.
4. [Eiser] heeft Wits een dringende reden gegeven voor een ontslag op staande voet althans voor ontslag wegens ernstige toerekenbare tekortkomingen waardoor [eiser] verplicht is Wits schadeloos te stellen.
Beoordeling van het geschil
5. Beide partijen zijn van oordeel dat herstel van de dienstbetrekking niet tot de mogelijkheden behoort zodat het geschil zich beperkt tot de vraag of één van beide partijen jegens de ander verplicht is geworden tot schadevergoeding in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking.
6. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van partijen en de overgelegde producties dat tijdens de sollicitatie door [eiser] in 1994 en (kort) na het begin van het dienstverband [I.] op de hoogte is geweest van de door [eiser] in 1984 gepleegde malversaties en de daarvoor aan hem door het tuchtcollege gegeven berisping. Naar het oordeel van de rechtbank verwart Wits vervolgens oorzaak en gevolg. De rechtbank kan zich voorstellen dat wanneer [eiser] de malversaties zou hebben verzwegen dit bij latere ontdekking een dringende reden voor ontslag op staande voet had kunnen vormen. Wanneer echter de malversaties en de tuchtrechtelijke berisping bekend zijn maar niet de daarop gevolgde strafrechtelijke veroordeling, ziet de rechtbank niet dat een dringende reden ontstaat wanneer laatste in een later stadium van de dienstbetrekking alsnog bekend wordt. Dit klemt te meer nu Wits uitdrukkelijk heeft gesteld dat de malversaties [eiser] ongeschikt hebben gemaakt voor zijn functie van eerst controller en later financieel directeur. Onvoldoende gesteld of anderszins gebleken is dat los van de er aan ten grondslag liggende malversaties juist de strafrechtelijke veroordeling de dringende reden vormt. Voor de beoordeling of [eiser] aan Wits een dringende reden heeft gegeven voor ontslag op staande voet kan dan ook in het midden blijven of [eiser] [I.] heeft geïnformeerd over de strafrechtelijke veroordeling.
7. In beginsel oordeelt de rechtbank het voldoende dat [eiser] bij indiensttreding aan [I.] de informatie heeft verstrekt die hij heeft verstrekt. Het had vervolgens op de weg van [I.] gelegen als toenmalig directeur van Wits, de raad van commissarissen te informeren. Van [eiser] behoefde niet verwacht te worden dat hij bij elke daarvoor mogelijk in aanmerking komende gelegenheid ongevraagd het verleden weer zou oprakelen. Behalve dat [eiser] in 1994 informatie heeft gegeven speelt bij dat oordeel ook een rol dat de malversaties uit 1984 stammen en daarvoor een straf is opgelegd en een berisping is gegeven; in beide gevallen overigens heeft [eiser] zijn beroep kunnen blijven uitoefenen.
8. Uitgaande van bovenstaande beslissingen oordeelt de rechtbank een comparitie van partijen op haar plaats teneinde te bezien of een minnelijke regeling bereikt kan worden en wanneer dat niet lukt, nadere informatie te verkrijgen benodigd voor een oordeel omtrent een eventuele schadevergoeding door Wits aan [eiser] te voldoen. In het laatste geval zal de rechtbank ook nader geïnformeerd willen worden over de gang van zaken omtrent de step-up waarde van de aandelen, meer in het bijzonder de overeenkomst en de notulen op dat punt. De rechtbank gaat er van uit dat de comparitie van partijen 1,5 uren in beslag zal nemen.
9. Alle verdere beslissingen zullen worden aangehouden.
BESLISSING
De rechtbank
beveelt partijen, deugdelijk vertegenwoordigd, desgewenst vergezeld van hun raadslieden, te verschijnen voor de rechter mr. R.Tj. Terpstra, op een door deze nader te bepalen dag en uur in een van de zalen van het Gerechtsgebouw, Zaailand 102 te Leeuwarden, teneinde inlichtingen te verschaffen en een schikking te beproeven;
gelast partijen bescheiden welke zij ter zitting wensen te bespreken uiterlijk een week van te voren aan de rechter en de andere partij te zenden;
verwijst de zaak naar de rol van 29 november 2000 voor opgave verhinderdata van de procureurs, respectievelijk de advocaten van partijen en partijen, zulks conform artikel 9.2 van het landelijk rolreglement;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. R.Tj. Terpstra en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 15 november 2000.
fn 102