Procesverloop
Bij brief van 18 juni 1999 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van een beslissing op administratief beroep met betrekking tot de toepassing van de Wet wapens en munitie (WMM).
Tegen dit besluit heeft eiseres op 21 juli 1999 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 14 november 2000. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [naam beheerder], beheerder van het bedrijf van eiseres. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Motivering
De feiten
Op 9 maart 1998 heeft de korpschef van Politie Friesland (hierna: de korpschef) eiseres een erkenning ingevolge art. 9 lid 2 WWM verleend. Deze had een geldigheidsduur tot 15 april 1999. De erkenning strekt tot het uitvoeren van het verhandelen en herstellen van schietwapens en munitie in een nader bepaalde categorie. Als beheerder van eiseres is blijkens het bewijs van erkenning [naam beheerder] aangewezen.
Als gevolg van een inbraak op donderdag 1 oktober 1998 is er uit het bedrijf van eiseres een groot aantal vuurwapens ontvreemd. Op dat moment was het bedrijf voor het publiek gesloten en was het "stil alarm" niet ingeschakeld. [naam beheerder] was toen afwezig in verband met een vakantie in het buitenland, die heeft geduurd van 28 september 1998 tot 23 oktober 1998.
Bij brief van 13 oktober 1998 heeft de korpschef aan [naam beheerder] bekendgemaakt dat hij het voornemen heeft om de aan eiseres verstrekte erkenning in te trekken, aangezien de voor [naam beheerder] als beheerder geldende regels niet strikt zijn nageleefd. [naam beheerder] heeft op 27 oktober 1998 respectievelijk 4 november 1998 zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij beschikking van 30 november 1998 heeft de korpschef in vervolg op de brief van 13 oktober 1998 bovenvermelde erkenning met onmiddellijke ingang ingetrokken.
Hij heeft hierbij in de eerste plaats overwogen dat in strijd met art. 11 van de Regeling wapens en munitie (RWM) de alarminstallatie ten tijde van de inbraak niet was ingeschakeld. Daarnaast heeft [naam beheerder] in strijd met het voorschrift genoemd onder 1 van het aan eiseres verleende bewijs van erkenning gehandeld, aangezien de handelingen, waartoe de erkenning strekt, ten tijde van de inbraak niet werden uitgevoerd onder zijn feitelijke leiding. Ten slotte is overwogen dat [naam beheerder] de op grond van art. 42 WWM vastgestelde regels met betrekking tot registratie niet in acht heeft genomen.
Op 11 januari 1999 heeft eiseres administratief beroep ingesteld bij verweerder. Zij is in de gelegenheid gesteld om op 3 juni 1999 haar beroep tijdens een hoorzitting nader toe te lichten. Hiervan heeft zij gebruik gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het beroep voor wat betreft de registratie gegrond verklaard en voor het overige ongegrond. Verweerder heeft hierbij het volgende overwogen.
In verband met het betrokken zwaarwegende maatschappelijke belang van de veiligheid in de samenleving en de daaraan voor de overheid verbonden plicht deze veiligheid te waarborgen, wordt een restrictief beleid met betrekking tot erkenningen ex art. 9 lid 2 WWM lid 2 gevoerd. De erkenninghouder verkeert in de bijzondere positie dat hij grote hoeveelheden wapens en munitie voorhanden kan hebben. Deze bijzondere positie brengt met zich mee dat van de beheerder stipte naleving van de wapenwettelijke voorschriften wordt verlangd en dat hij alles in het werk stelt om te voorkomen dat onbevoegden over wapens kunnen beschikken. Verweerder is van mening dat de beheerder ernstig te kort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, zoals weergeven in de beschikking van 30 november 1998. Dit levert volgens verweerder grond op voor de conclusie dat het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie de beheerder niet langer kan worden toevertrouwd en dat de korpschef terecht de erkenning heeft ingetrokken.
In het beroepschrift heeft eiseres in de eerste plaats doen aanvoeren dat de inschakeling van het alarm voor een korte afwezigheid van toezichthoudend personeel niet door de wetgever is voorgeschreven. Wel is voorgeschreven dat bij afwezigheid van toezicht de vuistvuurwapens in een afzonderlijke bergruimte moeten worden opgeslagen. Hieraan was volgens eiseres voldaan. Verder is aangevoerd dat verweerder het begrip "feitelijk of onmiddellijk leiding geven", zoals bedoeld in art. 1 WWM, te eng interpreteert, aangezien dit inhoudt dat bedrijfshandelingen uitsluitend mogen plaatsvinden in de fysieke aanwezigheid van de beheerder. Art. 1 WWM kan in redelijkheid slechts met inachtneming van de noodzakelijke bewegingsvrijheid van de beheerder worden nageleefd.
De beoordeling van het geschil
In dit geding dient de rechtbank te beoordelen of verweerder bij het nemen van het bestreden besluit in strijd heeft gehandeld met enig wettelijk voorschrift, enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Art. 9 lid 1 WWM bepaalt dat het verboden is zonder erkenning een wapen of munitie te vervaardigen, te transformeren of in de uitoefening van een bedrijf uit te wisselen, te verhuren of anderszins ter beschikking te stellen, te herstellen, te beproeven of te verhandelen.
Op grond van art. 6 WWM kunnen voorts aan erkenningen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Het erkenningsformulier dat aan eiser is verstrekt bevat onder punt 1 het voorschrift dat de handelingen, waartoe de erkenning strekt, moeten worden uitgevoerd onder de feitelijke leiding van de beheerder.
Art. 7 lid 2 onder b WWM en art. 12 aanhef en onder b WWM bepalen voorts dat de erkenning kan worden ingetrokken indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder of beheerder van de erkenning het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
Art. 7 lid 2 onder e WWM bepaalt dat de erkenning kan worden ingetrokken bij niet inachtneming van een daaraan verbonden beperking of voorschrift.
Op grond van art. 11 lid 1 aanhef en onder b RWM dient ten slotte de bedrijfsruimte van de erkenninghouder deugdelijk afsluitbaar te zijn en voorzien van een alarminstallatie.
Voor de beoordeling van de vraag of er aanwijzingen zijn dat aan de houder van een erkenning het onder zich houden van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd als bedoeld in de art. 7 lid 2 onder b WWM en art. 12 aanhef en onder b WWM geldt volgens verweerder het uitgangspunt dat van iemand die er blijk van heeft gegeven de desbetreffende rechtsregels naast zich neer te leggen, waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijke ernstige aantasting van de rechtsorde, niet kan worden verwacht dat hij -indien hij in het bezit van een wapen wordt gelaten- zich strikt aan de wapenwettelijke voorschriften zal houden.
Uit de toelichting op de WWM blijkt dat de beheerder voor de wet de direct verantwoordelijke is binnen het erkende bedrijf. De beheerder neemt in de samenleving een bijzondere positie in; hij staat aan het begin van de keten van verspreiding van wapens en munitie. Aan hem worden daarom bij ministeriële regeling nadere eisen gesteld voor wat betreft zijn persoonlijke en professionele betrouwbaarheid. Bij de erkenningverlening worden ook eisen gesteld aan leeftijd, zedelijk gedrag en vakbekwaamheid.
Het aan de erkenning verbonden voorschrift dat de handelingen in het bedrijf onder de feitelijke leiding van de beheerder moeten plaatsvinden, kan gelet op de bijzondere positie van de beheerder niet anders worden uitgelegd dan dat geëist kan worden dat de beheerder fysiek aanwezig is. Volgens verweerder zou bijvoorbeeld een kortstondig doktersbezoek nog wel een uitzonderingsgeval kunnen opleveren, maar hij heeft er terecht op gewezen dat [naam beheerder] ten tijde van de diefstal op vakantie was en derhalve niet eenvoudig effectief bemoeienis kon hebben met de bedrijfsactiviteiten.
Het beroep van eiseres in dit verband op de nieuwsbrief van 26 mei 1999 van de Nederlandse Vereniging voor de Wapenhandel, dat is opgemaakt naar aanleiding van een gesprek met het ministerie, faalt, reeds omdat dit verslag slechts een weergave is van een oriënterend gesprek.
Niet in geding is voorts dat de bedrijfsruimte van eiseres deugdelijk afsluitbaar is en voorzien is van een alarminstallatie. Het komt de rechtbank evenwel voor dat een redelijke uitleg van die bepaling ook betekent dat die alarminstallatie bij afwezigheid van de beheerder moet worden ingeschakeld. Niet relevant is of het om een kortstondige of een langdurige afwezigheid gaat. Nu het stil alarm ten tijde van de inbraak niet was ingeschakeld, heeft verweerder zich terecht en goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres het risico heeft genomen dat een inbraak niet tijdig kon worden ontdekt.
Gelet op al het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan eiseres het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd en dat zij een aan de erkenning verbonden voorschrift niet heeft nageleefd.
Voorts oordeelt de rechtbank dat verweerder onder de gegeven omstandigheden bij het nemen van het bestreden besluit aan het algemeen belang van de veiligheid in de samenleving een groter gewicht heeft mogen toekennen dan aan het belang van eiseres, bestaande uit het kunnen voortzetten van het bedrijf en uit de door haar geleden schade in verband met het moeten verkopen van de overgebleven wapens.
Het vorenstaande betekent dat het beroep van eiseres ongegrond zal worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om gebruik te maken van haar bevoegdheid, neergelegd in art. 8:75 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2001, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Molenaar als griffier.