ECLI:NL:RBLEE:2001:AA9546

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2000/1277 WW44
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake tijdelijke vergunning huisartsenpraktijk

In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden op 12 januari 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een groep van acht verzoekers tegen het college van burgemeester en wethouders van Schiermonnikoog, dat op 5 december 2000 een tijdelijke vergunning had verleend voor het oprichten van een huisartsenpraktijk op een specifiek perceel. De verzoekers waren van mening dat de vergunning onterecht was verleend en dienden op 18 december 2000 een bezwaarschrift in, alsook een verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 28 december 2000 waren de verzoekers niet aanwezig, terwijl de verweerder en de vergunninghouder wel verschenen.

De president overwoog dat de spoedeisendheid van het verzoek niet was aangetoond. De vergunninghouder had al gebruik gemaakt van de verleende vergunning door containers op het perceel te plaatsen, wat de president als een risico voor de verzoekers beschouwde. De president concludeerde dat het belang van de vergunninghouder, die de praktijkruimte voor 15 januari 2001 moest hebben verlaten, zwaarder woog dan de belangen van de verzoekers. De president wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. Tevens werd er geen proceskostenvergoeding toegekend aan de verweerder.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om tijdig te reageren op besluiten en de gevolgen van hun vertraging in het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening. De president concludeerde dat de belangenafweging in dit geval in het voordeel van de vergunninghouder uitviel, en dat de verzoekers niet konden aantonen dat hun belangen zwaarder wogen dan die van de vergunninghouder.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 2000/1277 WW44
Inzake het geding tussen
[verzoeker] en 7 anderen, allen wonende te [naamplaats], verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Schiermonnikoog, verweerder,
gemachtigde: T. de Vries, ambtenaar ter gemeentesecretarie.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2000, op 7 december 2000 verzonden, heeft verweerder aan Huisartsenpraktijk [naamplaats] (hierna ook: vergunninghouder) een tijdelijke vergunning verleend voor het oprichten van een huisartsenpraktijk op een perceel gelegen aan [straatnaam], [kadastrale gegevens] (hierna: het perceel).
Verzoekers hebben tegen dit besluit bij brief van 18 december 2000 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Tevens hebben verzoekers zich bij faxbericht van gelijke datum tot de president van de rechtbank gewend met het verzoek om ingevolge art 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op het verzoek betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 28 december 2000. Verzoekers zijn niet verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Vergunninghouder, die op de voet van art. 8:26 lid 1 Awb als derde-belanghebbende aan het geding deelneemt, is niet verschenen.
Motivering
Art. 8:81 Awb bepaalt, dat de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij deze belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van verzoekers dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de president dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen.
Ten aanzien van het spoedeisend belang van de gevraagde voorlopige voorziening overweegt de president voorts als volgt.
Bij brief van 31 augustus 2000 heeft vergunninghouder bij verweerder een bouwaanvraag ingediend voor het oprichten van een huisartsenpraktijk middels het plaatsen van een containergebouw met een oppervlakte van 12 x 12 m en met een hoogte van circa 3 m.
Teneinde de bouw van een tijdelijke huisartsenpraktijk mogelijk te maken heeft verweerder bij besluit van 17 oktober 2000 aan Huisartsenpraktijk [naamplaats] met toepassing van art. 17 Wet op de Ruimtelijke Ordening tot uiterlijk 1 oktober 2005 vrijstelling verleend van de voorschriften van het bestemmingsplan [naamplaats] "Nabij de Kom" voor het oprichten en exploiteren van een huisartsenpraktijk op het perceel.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning verleend.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er, gelet op art. 44 Woningwet, geen beletselen zijn om deze bouwvergunning te weigeren. Bij besluit van 17 oktober 2000 is voor het vergunde bouwplan immers een tijdelijke vrijstelling verleend zodat aan de planologische voorwaarden neergelegd in het bestemmingsplan is voldaan. Verder voldoet het bouwplan aan de voorschriften neergelegd in het bouwbesluit en de bouwverordening. Voorts is verweerder van mening dat het bouwplan, ondanks opmerkingen van de welstandscommissie, voldoet aan redelijke eisen van welstand.
In bezwaar hebben verzoekers aangegeven dat zij zich enkel niet kunnen vinden in de plaats waar de huisartsenpraktijk wordt opgericht. Tegen het gebouw zelf hebben zij geen bezwaren. Oprichting van de huisartsenpraktijk op het perceel zal naar de mening van verzoekers het open karakter van het ter plaatse aanwezige parkje aantasten. Verder zullen voor de bouw bomen gekapt moeten worden. Er zijn daarentegen twee alternatieve lokaties beschikbaar, die deze bezwaren niet hebben. Verder wijzen verzoekers erop dat circa 200 personen tegen de bouw van de huisartsenpraktijk op het perceel zijn en dat in een democratie de meerderheid beslist.
De president constateert dat de containers inmiddels al op 20 december 2000 met gebruikmaking van de verleende bouwvergunning op het perceel zijn geplaatst. In dit verband overweegt de rechtbank dat gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat het bestreden besluit in de week van 5 december 2000 aan [verzoeker] is toegezonden, maar dat verzoekers eerst op 18 december 2000 een verzoek om een voorlopige voorziening hebben ingediend. Daarmee hebben zij naar het oordeel van de president, nu zij geacht konden te weten dat vergunninghouder haast had met het plaatsen van de containers, het risico over zichzelf afgeroepen dat deze containers al zouden zijn geplaatst ten tijde van de behandeling van hun verzoek. Dit risico moet naar het oordeel van de president voor rekening van verzoekers blijven.
De president ziet niet in waarom de beslissing van verweerder op het bezwaarschrift van verzoekers niet kan worden afgewacht. Daarbij overweegt de president dat het belang dat wordt gediend bij het onverwijld realiseren en inrichten van de praktijkruimte -te weten het feit dat vergunninghouder de huidige praktijkruimte uiterlijk per 15 januari 2001 moet hebben verlaten en dat er in de uitoefening van de huisartsenpraktijk continuïteit nodig is- in dit kader zwaarder dient te wegen dan de belangen die verzoekers menen te hebben bij het bij wijze van voorlopige voorziening verwijdering van de containers. De president laat daarbij, onder verwijzing naar hetgeen hij daarover heeft overwogen in zijn uitspraak van 9 november 2000, reg. nr. 2000/1093 BESLU, in het midden het antwoord op de vraag of er zich onder de verzoekers ook personen bevinden die geen belanghebbenden bij het bestreden besluit zijn als bedoeld in art. 1:3 Awb, nu niet alle verzoekers vanuit hun woning zicht hebben op het perceel.
Gelet op het vorenstaande zal het verzoek om een voorlopige voorziening wegens het ontbreken van een spoedeisend belang worden afgewezen.
De president acht geen termen aanwezig om gebruik te maken van zijn bevoegdheid een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
De president van de rechtbank:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, fungerend president, en door hem in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2001, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
B.M. van der Doef P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.