ECLI:NL:RBLEE:2001:AA9820

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
171217
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot voortzetting van de inbewaringstelling op basis van onvoldoende bewijs van gevaar

Op 26 januari 2001 heeft de Rechtbank Leeuwarden uitspraak gedaan in een zaak betreffende de inbewaringstelling van een betrokkene, op verzoek van de officier van justitie. De rechtbank ontving een vordering tot voortzetting van de inbewaringstelling, waarbij de officier van justitie zich baseerde op een geneeskundige verklaring en een beschikking van de burgemeester. De rechtbank heeft de stukken bestudeerd, waaronder de geneeskundige verklaring die volgens artikel 21 lid 1 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen vereist is. Tijdens de zitting zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de betrokkene, de officier van justitie, de raadsvrouwe en de behandelend arts-assistent.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er weliswaar sprake is van een stoornis van geestvermogens, maar dat uit de geneeskundige verklaring niet blijkt van een onmiddellijk dreigend gevaar dat een inbewaringstelling rechtvaardigt. De rechtbank heeft twijfels over de ernst van de situatie, aangezien de verklaring niet duidelijk maakt onder welke omstandigheden de betrokkene zich in gevaarlijke situaties zou bevinden. De rechtbank concludeert dat de vordering van de officier van justitie niet voldoende onderbouwd is en dat er geen bewijs is dat de betrokkene een gevaar voor zichzelf of anderen vormt.

Daarom heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen. Deze beslissing is genomen op basis van de beschikbare informatie en de noodzaak om de rechten van de betrokkene te waarborgen. De rechtbank benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokkene en de noodzaak van een duidelijke onderbouwing van eventuele maatregelen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Beschikking d.d. 26 januari 2001
Kenmerk 171217
INBEWARINGSTELLING (BOPZ)
BESCHIKKING
van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, enkelvoudige familiekamer, op de vordering van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van:
[naam betrokkene], hierna ook te noemen betrokkene,
geboren op [geboortedatum]
wonende te [woonplaats]
verblijvende te GGZ-Friesland, Acute-zorg, Kastanjelaan 1 te Heerenveen.
PROCESGANG
De vordering is ingediend op 24 januari 2001.
Het verhoor vond plaats op 26 januari 2001.
RECHTSOVERWEGINGEN
Bij de stukken bevinden zich de beschikking van de burgemeester van de gemeente [woonplaats] d.d. 23 januari 2001 alsmede een geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 21 lid 1 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.
De rechter heeft de volgende personen gehoord:
*de officier van justitie;
*betrokkene;
*de raadsvrouwe mr A. Kauling-Leeftink, advocaat en procureur te Oosterwolde;
*de behandelend arts-assistent dokter [naam arts].
Het ingestelde onderzoek heeft tot de volgende bevindingen geleid.
Uit de handgeschreven en moeilijk leesbare geneeskundige verklaring maakt de rechtbank op dat er weliswaar sprake is van stoornis van geestvermogens maar uit die verklaring valt niet af te leiden dat er sprake is van een uit die stoornis voortvloeiend gevaar. Er wordt gesteld dat betrokkene zich in gevaarlijke situaties begeeft. Hij zou weglopen en midden op straat lopen. In hoeverre bij "weglopen" sprake is van een onmiddellijk dreigend gevaar die een vergaande maatregel als een inbewaringstelling zou rechtvaardigen wordt niet aangegeven. Onder welke omstandigheden betrokkene midden op de weg gelopen heeft, zodanig dat het vereiste gevaar wel aanwezig zou zijn, is de rechtbank ook niet duidelijk geworden. Het gevaar wordt bij vraag 5 onder sub b van de geneeskundige verklaring gecategoriseerd als een gevaar voor maatschappelijke teloorgang hetgeen uit het daarvoor gestelde in ieder geval niet volgt. Uit welke feitelijkheden die conclusie dan wel wordt getrokken, daargelaten de vraag of bij een dergelijk gevaar niet eerder een rechterlijke machtiging aangewezen is, wordt niet aangegeven.
Op grond van het bovenstaande dient de vordering van de officier van justitie te worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze beschikking is gegeven op 26 januari 2001 door mr A.H.M. Dölle, lid van de kamer, bijgestaan door de griffier.
(cc: 301)