ECLI:NL:RBLEE:2001:AA9820
Rechtbank Leeuwarden
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot voortzetting van de inbewaringstelling op basis van onvoldoende bewijs van gevaar
Op 26 januari 2001 heeft de Rechtbank Leeuwarden uitspraak gedaan in een zaak betreffende de inbewaringstelling van een betrokkene, op verzoek van de officier van justitie. De rechtbank ontving een vordering tot voortzetting van de inbewaringstelling, waarbij de officier van justitie zich baseerde op een geneeskundige verklaring en een beschikking van de burgemeester. De rechtbank heeft de stukken bestudeerd, waaronder de geneeskundige verklaring die volgens artikel 21 lid 1 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen vereist is. Tijdens de zitting zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de betrokkene, de officier van justitie, de raadsvrouwe en de behandelend arts-assistent.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er weliswaar sprake is van een stoornis van geestvermogens, maar dat uit de geneeskundige verklaring niet blijkt van een onmiddellijk dreigend gevaar dat een inbewaringstelling rechtvaardigt. De rechtbank heeft twijfels over de ernst van de situatie, aangezien de verklaring niet duidelijk maakt onder welke omstandigheden de betrokkene zich in gevaarlijke situaties zou bevinden. De rechtbank concludeert dat de vordering van de officier van justitie niet voldoende onderbouwd is en dat er geen bewijs is dat de betrokkene een gevaar voor zichzelf of anderen vormt.
Daarom heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen. Deze beslissing is genomen op basis van de beschikbare informatie en de noodzaak om de rechten van de betrokkene te waarborgen. De rechtbank benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokkene en de noodzaak van een duidelijke onderbouwing van eventuele maatregelen.