STRAFBAARHEID VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het rapport omtrent een psychiatrisch onderzoek, d.d. 12 december 2000 opgemaakt door R. Vriesema, psychiater;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1. primair, 2. primair en 3. primair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en een verkrachting in vereniging met een ander. Verdachte heeft onbeschermd seksueel contact gehad met twee ter prostitutie aangeboden jongens van 13 jaar en 16 jaar, terwijl hij op dat moment wist dat hij besmet was met HIV. Naar de huidige stand van de medische wetenschap leidt een dergelijk contact tot een kans op besmetting met dit virus, dat leidt tot de dodelijke ziekte AIDS. In het bijzijn van een volwassen man, die de jongen aanzette tot de seksuele handelingen, had verdachte in zijn woning orogenitaal contact met de jongen, niettegenstaande het feit dat de jongen niet wilde meewerken.
Verdachte is ernstig te kort geschoten in de zorgplicht om verspreiding van HIV te voorkomen en heeft aldus levens van anderen in de waagschaal gesteld. Het bewezenverklaarde houdt een grove miskenning in van de rechten van de jongens op de integriteit van hun lichaam in alle opzichten. Verdachte komt mitsdien in aanmerking voor een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Kort na de aanhouding heeft verdachte bekend seksueel contact te hebben gehad met de jongens, maar hij is dit later gaan ontkennen. Uit de psychiatrische rapportage over verdachte blijkt dat bij hem een sterke neiging tot loochening aanwezig is. Er bestaat geen psychiatrische aandoening bij verdachte, maar wel een persoonlijkheidsstoornis met afsplitsing van de gevoelens en partiële uitval van de gewetensfunctie, aldus de psychiater.
De recidivekans wordt niet uitgesloten geoordeeld in geval van voor verdachte verleidende omstandigheden. Verdachte wordt niet verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Een echte behandelmotivatie wordt bij verdachte niet geconstateerd. De conclusies van de psychiater neemt de rechtbank over en maakt die tot de hare.
Alles overziend acht de rechtbank het strafvoorstel van de officier van justitie passend.
BENADEELDE PARTIJEN
[Slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier, met een aanvulling d.d. 14 februari 2001, bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van de aan verdachte onder 1. primair en 2. primair telastegelegde en bewezenverklaarde feiten alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat door de benadeelde in ieder geval een schade van ƒ 10.000,= is geleden en dat deze in zodanig verband staat met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank zal dit deel van de vordering bij wijze van voorschot toekennen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
De rechtbank is ten aanzien van het meer gevorderde van oordeel dat dit niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard en dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[Slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. primair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 242 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart het onder 1. primair, 2. primair en 3. primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst bij wijze van voorschot een bedrag van ƒ 10.000,= (zegge: tienduizend gulden) toe aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres en woonplaats], en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op ƒ 94,38.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van ƒ 10.000,= (zegge: tienduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 10.000,= ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [adres en woonplaats], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ƒ 5.000,= (zegge: vijfduizend gulden), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op ƒ 577,77.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een som geld ten bedrage van ƒ 5.000,= (zegge: vijfduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 5.000,= ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.